3. Cuscus orientalis. N. Guinea, Aroe-eilanden, Waigeoe (ook Batjan,
Amboina, en, volgens S. Muller, Nieuw-
Ierland).
4. Dendrolagus ursinus. N. Guinea, Aroe-eilanden.
5. Dendrolagus inustus. N. Guinea, Aroe-eilanden.
6. Dorcopsis Asiaticus. N. Guinea, Aroe-eilanden (volgens Wallace
ook Misool).
7. Perameles Doreyanus. N. Guinea, Aroe-eilanden, Waigeoe.
8 Phascogale mêlas. N. Guinea.
9. Myioictes Wallacei. N. Guinea, Aroe-eilanden.
10. Dactylopsila trivirgata. N. Guinea, Aroe-eilanden.
Hierbij moeten nu volgens Wallace nog twee soorten van Cuscus komen,
die liij echter niet nader aanwijst (vgl. biz. 169, noot 10), en nog twee
kleine soorten (van de vijf zijn er drie onder No. 8 — 10 vermeld), waaromtrent
wij geheel in het onzekere blijven. Ygl. nog over Dorcopsis Asiaticus
en de beide boom-kengoeroe’s (Dendrolagus) biz. 366, noot 32 ;
over Petaurus of Belideus Ariël, hier door Wallace “de kleine, vliegende
opossum” genoemd, biz. 169, noot 9 , en over Perameles Doreyanus,
dien hij bedoelt waar hij spreekt over eene soort “zoo groot als een rat” ,
biz. 330, noot 9.
(s) Wallace schijnt den Dorcopsis van N. Guinea voor niet geheel identisch
te houden met dien van Misool en de Aroe-eilanden, en toch ook niet
tot een bijzondere species te durven verhelfen. De naam van Didelphis
Brunii, Hypsiprymnus Brunii of Dorcopsis Brunii, vroeger aan dezen
kengoeroe gegeven, hangt samen met de meening dat hij de door C.
de Bruyn beschreven en afgebeelde Pilander is, wat Sal. Muller, “Ver-
handelingen” , afd. Zoölogie, biz. 132, en v. d, Hoeven, “Handboek der
Dierkunde” , Dl. I I , biz. 896, als eenigszins twijfelachtig voorstellen. De
Bruyn (niet le Brun, zooals ook Wallace schrijft en telkens gelezen wordt.;
hij was geen Franschman, al is de Bransche vertaling van zijn reisver-
haal buiten ’s lands het meest bekend) — de Bruyn zag deze dieren te
Batavia op de lustplaats van den Gouverneur-Generaal en geeft daarvan,
Dl. II, biz. 374, een korte beschrijving, door eene afbeelding toegelicht.
(6) De zwarte kaketoe werd boven beschreven, biz. 249, en de vraag
of de soort van Nieuw-Guinea van die der Aroe-eilanden verschilt, werd
behandeld biz. 287, noot 9. Nasiterna pygmaea komt voor op N. Guinea
en Misool; eene tweede soort van dit geslacht, Nasiterna pusio, is voor
kortcn tijd gevonden op de Salomons-eilanden. Men rangschikt dit geslacht
onder de kaketoe’s, maar de vorm is zeer abnormaal. De kleinste der
papegaaien kan deze dwergkaketoe thans niet meer heeten, ten minste
betwist Coryllis exilis van Celebes haar in dit opzieht den voorrang. Dasy-
ptilus Pesqueti is een uiterst zeldzame papegaai (ofschoon het Leidsch Museum
een goed exemplaar bezit), omtrent wiens vaderland en plaats in het
systeem nog al twijfel heerscht. Zeker is het dat hij in het Papoesche
gebied, en waarschijnlijk dat hij op Salwati (waar Allen een exemplaar zag
in handen van een Boegineeschen koopman, die het niet wilde afstaan) en
het westelijk deel van Nieuw-Guinea te huis is. Men leze wat over dien
vogel verzameld is door Finsch, ‘“ die Papageien” , I I , S. 323. De Char-
mosyna hier bedoeld is Charmosyria papuensis (Trichoglossus papuensis
van Finsch, II, biz. 878) , en versehillend van Charmosyna placentis {Trichoglossus
placens) , vermeid boven biz. 21; vgl. biz. 26, noot 4. Wei is
waar komt ook de laatste op Nieuw-Guinea voor (Finsch, II, biz. 875),
maar zij is over den ganschen Papoeschen en Molukschen Archipel ver-
spreid, terwijl daarentegen papuensis zeer zeldzaam is en tot Nieuw-Guinea
beperkt schijnt te zijn.
(7) Op de Samoa-, Samoan- of Hamoa-eilanden (ook Schippers-, Navigators
of Boumans-eilanden genoemd), eene der Polynesisehe groepen, om-
streeks 40 graden oostwaarts van Nieuw-Guinea, heeft men eene zeer
merkwaardige duif gevonden, Didunculus strigirostris geheeten, die/in
den vorm van den snavel, de gedaante en plaats der neusgaten en andere
kenmerken van alle thans levende soorten verschilt, maar die daarentegen,
ofschoon kleiner van gestalte, zeer nadert tot de uitgestorven" dodaars
(Didus ineptus) van Mauritius, en evenals deze het karakter van een roof-
vogel met dat der onnoozele duif verbindt. Zie G. Bennett, “Notes on
the Didunculus strigirostris”, in Proceedings of the Zoöl. Soc..*1864, p. 139.
(3) Vgl. boven biz. 402. De Henicophaps albifrons is beschreven en
afgebeeld door G. R. Gray in Proceedings of the Zoöl. Soe., 1861, p. 432.
(9) Dacelo macrorhina is beschreven in Schlegel’s “Vogels van Ned.
Indie.” De hier bedoelde Tanysiptera is T. Nympha, waarover zie biz.
264 en 291, noot 23.
(,n) Manucodia (afgekort van Manucodiata, verbastering van Manoek
dewata, zie biz. 450, noot 1) is een oude naam der Paradijsvogels,