Angraecum album majus beschreven is, thans gewoonlijk Phalaenopsis
amabilis. Zie Miquel’s “Flora v. N. I.” , m , bl. 690. Rumphius geeft
aan deze plant den Nederlandschen naam van “vliegende dnif.”
O Dus genoemd door Guérin in “Voyage de la Coquille”, — bij Boisduval,
“Spec. Génér.” , Papilio Axion; komt ook voor op Nieuw-Guinea en de’
Aroe-eilanden.
C5) Het Eng. moth beantwoordt aan ons nachtvlinder, welke naam
echter inderdaad ongepast is , daar vele daartoe behoorende soorten bij dag
vliegen. Daar lk niet over mij verkrijgen kon “bij dag vliegende nacht-
vlinders” te schrijven, heb ik phalaenen gebruikt in de beteekenis die
Linnaeus aan Phalaëna gaf, toen bij onder dien naam spinners, uiltjes,
meters, lichtzoekers, bladrollers, motten en vedermotten, allés in één woord
wat b. v. van der Hoeven in zijn “Handboek der Dierkunde” nachtvlinders
noemt, samenvatte.
( ) Entimus (Curculio) imperialis. Deze snuitkever overtreft misschien
m kleurenpracht alle andere voorwerpen der natuur. Over het geslacht
Lomoptera zie Dl. I , bl. 492, noot 21.
O5) In navolging van andere schrijvers gebruik ik “praehtkever” als
vertaling van Buprestis. Het is de bovermelde Cyphogastra calepyga die
bier bedoeld wordt.
(* ) Dl. I , bl. 418, noot 5, zeide ik dat mij voor Oicindela geen Veder-
landsche naam bekend is. Sedert is mij gebleken dat sommigen daarvoor
den niet ongepasten naam “zandlooper” hebben ingevoerd.
C7) Wallace noemt dit kleedingstuk “waist-cloth” , denzelfden naam
dien bij vroeger ook gaf aan het gewone kleedingstuk dat de Lombokkers
om de middel dragen. Zie Dl. I , bl. 302 en 318, Evenwel moet men
tusscben beide een onderscheid maken. Het kleed dat de Kei-eilanders om
de middel dragèn, is niets anders dan de tjawat of tjidako der Dajaks
en Alfoeren, en wordt door den beer van Doren , in zijne noot 6 aangehaalde
beschrijving der Kei-eilanden, bl. 257, dus beschreven: “de kleeding der
mannen bestaat uit de bekende tjidako der Alfoeren — een acht duim
breede strook van boomschors of katoen — om de lendenen geslagen,
tusscben de beenen gebaald en van acbteren vastgemaakt, zoodat zij, met
uitzondering van de polsen, die met armbanden versierd zijn, allés geheel
bloot hebben.” Vgl. hiermede wat ik Dl. I , bl. 243, noot 2 , over de
tjawat der Dajaks, door Wallace in den tekst eveneens “chawat or waistcloth”
genoemd, heb gezegd. Maar de “waist-cloth” der Lombokkers is
geen tjawat meer, ofschoon misschien met dat oorspronkelijk kleedingstuk
der PolyneziSrs verwant, maar eerder een kain pandjang of d ja r it,
zooals Dl. I , bl. 311, noot 9 , is opgemerkt.
(ls) Bekend is het dat bij de verovering der Banda-eilanden doorKoen
in 1621 de toenmalige bevolking bijna geheel gedood of verdreven is. Er
is dus niets onwaarschijnlijks in de overlevering der Mohammedaansche
Kei-eilanders , dat zij van derwaarts uitgeweken Bandaneezen afstammen.
De heer Bosscher zegt in zijne “Bijdrage tot de kennis van de Kei-
eilanden” , in het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap, Dl. IV ,
bl. 27: “De Mohammedanen der Kei-eilanden beweren oorspronkelijk te
zijn van Banda, en dit vindt te gereeder ingang als men hen vergelijkt
met de strandbewoners van oostelijk Ceram, die mede beweren vandaar
afkomstig te zijn en met wie zij in zeden, gewoonten, taal en voorkomen
zeer overeenkomen” . Ook Kolff, “Reize door den weinig bekenden zuide-
lijken Molukschen Archipel” , bl. 376, duidt op de tweeerlei bestanddeelen
der bevolking „als hij zegt: “Vluchtelingen van Banda en Ceram, vreem-
delingen en inboorlingen, alien wonen hier door elkander” .
C9) Wallace geeft in zijn appendix negen woorden uit de taal der Kei-
eilanden ; G. W. Earl, in “Journal of the Indian Archipelago” , V. H (1848),
p. 704, geeft er 36, behoorende tot het dialect van Doellah (Doelan),
dat vroeger als een district van Klein-Kei werd beschouwd, maar later
gebleken is een afzonderlijk eiland te zijn. In het Tijdschrift van het
Batav. Gen., D. XIV, bl. 560, geeft de heer van Eybergen eene lijst van 158
woorden, zoowel in de oorspronkelijke taal der Kei-eilanders, als in het dialect
der Mohammedaansche bevolking van E li, Eilat en Fehr. Dit zijn de eemge
mij bekende hulpmiddelen voor de kennis van de taal dezer eilanden, en
zij schijnen mij de opmerkingen van Wallace in het algemeen te bevestigen.
Terwijl in de lijsten van Wallace en Earl geene drielettergrepige woorden
voorkomen, vindt men een vrij groot aantal in de uitgebreidere lijst van
van Eybergen. Voor zoover de drie schrijvers de aequivalenten voor dezelfde
Engelsche of Nederlandsche woorden mededeelen, merkt men verschillen
op , die grootendeels uit minder juist opvangen der klanken of uit dialect-
verscheidenheid kunnen verklaard worden, maar enkele malen, zoo geene
vergissing heeft plaats gehad, bewijzen dat voor hetzelfde begnp meer
dan woord in zwang moet zijn, Ziehier eenige voorbeelden;