naar de Zuidooster-eilanden , bl. 72, n o cm t zg : "i overgangsvorm van
het Maleische tot het Melanesische (d. i. Papoesche) ras.” Intusschen
houde men in het oog, dat hier slcchts over de oorspronkelijke bevolking
der Kei-eilanden, die nog heidensch is en de meerderheid uitmaakt, ge-
sproken wordt; maar dat er ook eene van elders gekomen Mohammedaan-
sche bevolking gevonden wordt, waarover Wallace spreekt tegen het einde
van het hoofdstuk, biz. 208. Vgl. straks noot 18.
(2) Haar (ook Har of Hahr geschreven) is de hoofdnegerie van het district
Watelaar, dat het noordelijk en noordoostelijk deel van Groot-Kei
uitmaakt, ligt aan de Oostkust en is een der voornaamste handelsplaatsen
des eilands.
(3) Zie Dl. I , bl. 501, en dit Deel bl. 112, en over de onderscheiding
van verwante soorten Dl. I , bl. 504, noot 10, aangevuld en verbeterd
Dl. I I , bl. 81, noot 30. De reden waarom Oarpophaga concinna , ofschoon
in dit werk reeds meermalen vroeger vermeld, eerst nu breeder beschreven
wordt, zal wel zijn dat Wallace op de Kei-eilanden het eerst daarmede
kennis maakte. Hij bezocht de Banda-eilanden het eerst in December 1857 ,
de Watoebella- en Goram-eilanden eerst in 1860. Von Rosenberg, Reis
naar de Zuidooster-eilanden”, bl. 81, noemt deze duif Oarpophaga. my-
risticivora. Volgens denzelfden schrijver is ook Oarpophaga luctima (zie Dl.
I , bl. 377) zeer gemeen zoowel op de Aroe- als op de Kei-eilanden.
(“) Namelijk op Lombok. Zie Dl. I , bl. 275, 279, en noot 12 op biz.
287. Deze soort is Oarpophaga aenea, die volgens Temminck en Bleeker
ook op de Banda-eilanden voorkomt. Zie Dl. I , bl. 504, noot 10.
(’) Wallace noemt het alleen K e i; doch zie bl. 167, noot l.Eigenlijk
schrijft hij den naam K e , w at, zegt h ij, geheel moet worden nitgesproken
als in het Eng. de naam der letter K , en terecht verwerpt hij, van de
Engelsche uitspraak uitgaande, de schrijfwijzen Key en K i, die op sommige
kaarten voorkomen. Bleeker “Reize”, II, bl. 294, schrijft Keh; doch de
lange e der talen van Insulinde zweemt naar onze ei. Evenzoogoed als
wij in het Mai. beita, meirah, enz. schrijven, waarvoor echter anderen beta,
merah verkiezen, laat zich ook hier de gewone schrijfwijze Kei verdedigen.
Omtrent den naam dezer eilanden merkt von Rosenberg: “Reis naar de
Zuidooster-eilanden”, bl. 71, het volgende op: “De naam Kei is niet
ontleend aan de taal der bevolking, evenmin als die van Groot- en Klein-
Kei; maar deze benamingen zijn door de handelaars van lieverlede in zwang
gekomen. In de landtaal heet de geheele groep Evar, Groot-Kei loet en
het Klein-Kei onzer kaarten Noehoeroa”.
(6) Zie Dl. I , bl. 238, noot 8.
(?) Tot vergelijking en verduidelijking diene de volgende plaats nit eene
beschrijving der Kei-eilanden door den heer J. B. J. van Doren, in Bij-
dragen tot de taal-, land- en volkenk. v. Ned. Ind.” , Nienwe Volgreeks,
Dl. VI, bl. 256: “Aan al de planken zijn op een bepaalden afstand van
elkander houten klampen gekapt, in dier voege dat, wanneerhet vaartuig
volbouwd i s , de klampen van al de planken boven elkander zijn, zoodat
wanneer boven dezelve de inhouten met rotan aangebonden zijn, deze
inhouten eenige voeten van elkander staan.
(8) Behalve Wallace zelven hebben sedert de meermalen vermelde reizigers
von Rosenberg en Bernstein veel bijgedragen om de Fauna der groep van
Nieuw-Guinea beter bekend te maken. Behalve de Engelsche verzamelingen,
die uitgebreid zijn door hetgeen Wallace bijeenbracht, is thans ook het
Leidsch Museum in dat opzicht veel rijker geworden.
(9) Zie boven biz. 159 , en houd daarbij in het oog dat Wallace’s bezoek
op de Kei-eilanden aan al zijne tochten in de Molukken voorafgaat.
(10) In zijne verhandeling “On the Papilionidae of the Malayan region
(Transactions of the Linnean Society, Vol. XXV), geeft Wallace, bl. 35,
alleen “Amboina en Ceram en waarschijnlijk Boeroe” als habitat van
Ornithoptera Priamus op. De verwante soort Ornithoptera Poseidon vond
hij met velerlei verscheidenheid, behalve op Nieuw-Guinea zelf, op de
Aroe-eilanden, Salwati en Waigeoe, alien eilanden tot de groep van Nieuw-
Guinea behoorend. Van eene andere verwante soort, Ornithoptera Tithonus,
is het eenige bekende exemplaar, dat op het Leidsch Museum voorhanden
en door de Haan beschreven is, op de Zuidwestkust van Nieuw-Guinea
gevangen. Daar de Fauna der Kei-eilanden meer Molukseh dan Papoesch
i s , pleit de waarschijnlijkheid er voor, dat de daar waargenomen vlinder,
zoo niet tot een nieuwe nog onbekende soort behoorend, inderdaad de
Priamus geweest is.
(” ) Er bestaat eenige verwarring tusschen Phalaenopsis amabilis en
Phalaenopsis grandifiora. De soort die thans doorgaans den laatsten naam
draagt, ontving van Blume den eersten, en schijnt eigen te zijn aan Java.
Daarentegen heet de ook over de Molukken en Philippijnen verbreide soort,
die reeds door Rumphius, “Herb. Amb.”, V I, bl. 99, onder den naam