terug, om den lageren grond ten Oosten van bet dorp te on-
derzoeken. Mijn weg liep door een lange rij van pisang- en
tabak-plantsoenen, ontsierd door de overblijfselen van gevelde
en gebrande boomstammen, waarop ik een groote menigte
torren vond van de familie der Buprestidae, en wel van zeer
verscbillende soorten, waarvan eene mij nieuw was. Zoo be-
reikte ik een pad in het moerassige bosch waar ik hoopte
eenige kapellen te vinden, maar teleurgesteld werd. Daar ik
door de Sterke hitte doodelijk vermoeid was, acbtte ik bet
wijs terug te keeren en bet verder onderzoek tot den volgen-
den dag uit te stellen.
Toen ik mij des namiddags nederzette om raijne insecten te
schikken, werd het huis omringd door mannen, vrouwen en
kinderen, die zieh geheel verloren in verbazing over mijne on-
begrijpelijke handelingen; en toen ik , na mijne exemplaren te
hebben opgeprikt, voortging met den naam der vindplaatsen
op kleine ronde etiquetten te schrijven en daarvan een aan
iedere speld te steken, konden zelfs de onde Kapala, de Mo-
hammedaansche priester gn eenige der Maleische kooplieden de
uiting hunner verwondering niet onderdrukken. Indien zij iets
meer van de denk- en handelwijzen der blanken geweten had-
den, zouden zij mij waarschijnlijk voor een dwaas of een dolle-
man hebben aangezien; ma,ar in hunne onwetendheid zagen
zij op mijne verrichtingen met den meesten eerbied toe,
ofschoon zij hunne bevatting ten eenenmale te boven gingen.
Den volgenden dag (16 October) begaf ik mij naar de over-
zijde van het moeras, en vond er eene plaats waar men bezig
was eene piek in bet maagdelijk bosch te ontblooten. Het was
een lange en warme wandeling, en het zoeken tusschen gevelde
takken en stammen was zeer vermoeiend, maar ik werd be-
loond door het vangen van omstreeks 70 onderscheidene soorten
van to rren , waarvan ten minste een dozijn nieuw voor mij
waren en vele andere zeldzaam en Ibelangwekkend. Nooit in
mijn leven heb ik zoo vele torren bijeen gezien als op deze
piek. Gouden Buprestieden van aanzienlijke grootte in min-
stens een twaalftal soorten, groene Lomapteren (7) en langsprie-
tige snuitkevers (Anthribidae) waren zoo overvloedig, dat zij
in zwermen voor mijne voeten opvlogen en de lucht met een
luid gegons vervulden. Nevens dezen waren ook onderscheidene
fraaie boktorren in schier even groot aantal aanwezig, zoodat
ik hier eenmaal ten minste die voorstelling van tropische weel-
derigheid verwezenlijkt zag, die men verkrijgt als men het
oog laat gaan over de laden van welvoorziene verzamelingen.
Aan de onderzijde der boomstronken klemde zieh een aantal
kleinere of trägere boktorren, terwijl men op de takken längs
den rand der ontbloote piek andere besp.eurde, met uitge-
strekte sprieten, gereed om bij den geringsten onraad op te
vliegen. Het was een heerlijke piek, die steeds in mijne her-
innering leven zal als een ongeevenaard voorbeeld van den
rijkdom van insecten-leven in de tropische gewesten. Ik keerde
de drie volgende dagen steeds tot deze piek terug, telkens nieuwe
soorten bij mijne verzameling voegende, waaromtrent de volgende
aanteekening voor entomologen niet zonder belang zal
zijn. Den 15den October ving ik 33, den 16den 70, den 17den
4 7 , den 18den 40, den l9 den 56 soorten van torren — op al
de dagen gezamenlijk ongeveer 100 soorten, waarvan 40 nieuw
voor mij waren. Er waren 44 soorten van boktorren, en op
den laatsten dag alleen ving ik van deze familie 28 soorten,
waaronder vijf die ik nog niet kende.
Mijne bedienden waren minder gelukkig in bet schieten. De
eenige vogels die hier veel voorkwamen, waren de groote pur-
perroode lori (Eclectus grandis), die op de meeste Moluksche
eilanden wordt gevonden, een kraai en een Megapodius of
loopboen (8). Ook erlangde ik eenige exemplaren van de fraaie
raketstaartige ijsvogels, maar wier gevederte in zeer siechten
Staat was. Zij bleken van eene andere soort te zijn dan die der