gen door de Portugeezen op Ternate gebouwd, is niets meer te vinden.
Het fort Oranje is in 1607 door den Nederlandschen zeevoogd Cornelis
Matelief den lóngen gesticht.
(6) BovencKen behooren nog tot bet gebied van den Sultan van Ternate
de zuidelijke helft van het zuider-schiereiland van Halmaheira, de eilanden
Morotai, Hira, Tifore, Majoe, Makjan, Motir, Kajoa, de Soela-
eilanden, en op Celebes de rijkjes Banggai en Tomboekoe met al de eilanden
in de golf van Tolo, van Peling tot Wowoni. Niet minder uitgestrekt
is het gebied van den Sultan van Tidore, dat, behalve het hoofdeiland,
de eilandjes Mitarra en Mareh, de niet onder Ternate behoorende deelen
van Halmaheira, al de Papoesche eilanden, bestaande uit de Gebeh-,
Waigeoe-, Salwati- en Misool-groepen, en eindelijk het westelijk gedeelte van
Nietrw-Guinea met de omliggende kleinere eilanden omvat. Deze Sultans
zouden echter zonder de hulp van het Ned. Gouvernement volstrekt
buiten machte wezen, om hun gezag in deze uitgestrekte gewesten te
handhaven.
(7) gjj. Francis Drake was de eerste Engelschman die de wateren van
Insulinde bevoer. Hij verscheen, op zijne in December 1577 aangevangen
reis rondom de wereld, den 4*™ Nov. 1579 (dus 16 jaren voordat de Neder-
landers het eerst hunne vlag te Bantam toonden) vóór Temate, en werd
door Sultan BaboeTlah, die vier jaren te voren het Portugeesche juk had
afgeschud en zieh toen reeds de heerscher over 70 eilanden kon noemen,
wèl ontvangen. Er had eene wisseling van geschenken plaats en de En-
gelschen erlangden vrijheid om eene lading specerijen op te koopen. Het
Engelsch dagverhaal dezer reis werd in 1600 uitgegeven in de verzamelmg
van Hakluyt. In onze taal vindt men er een verhaal van in het XVm4e
deel der verzameling van Pieter v. d. Aa en een korter m het XYHIie
deel van de “Historische beschrijving der reizen.”
(8) Dit beperkt gebruik van den naam Molukken vinden wij nog bij Va-
lentijn, die aan “de vijf Moluccos, Temate, Tidore, Batsjan, Makjan en
Motir en de eylanden daaronder behoorende” eene afzonderlijke afdeeling
van zijn groot werk toewijdt. Het is later misbruik, de Ambonsche en
Banda-eilanden onder den naam van Molukken te begrijpen.
H Deze voorstelling is zeker verkêerd. Onze voorvaderen werden, met
minder dan de Spanjaarden en Portugeezen vóór h e n , door de zucht om
zieh de zoo hoog geschatte specerijen te verschaffen, en zieh zoo möge ijk
den alleenhandel daarvan toe te eigenen, naar de wateren van het verre
Oosten gedreven.
(10) Ook op Ternate heeft de Sultan zijn gezag grootendeels behouden.
Slechts een klein gedeelte van het eiland is Gouvernements-gebied, namelijk
het Europeesch gedeelte der stad, Malajoe geheeten, met de daarbij
behoorende Chineesche en Makassaarsche kampen.
( “ ) De nagelteelt werd van de eigenlijke Molukken geheel naar Amboina
overgebracht en door de gewelddadigste middelen tot dat eiland beperkt.
De maatregel vindt tot zekere hoogte verontschuldiging in de handelsbe-
grippen en de algemeene handelspraktijk dier dagen, en bracht waarschijnlijk
voor de bevolking geen zoo ongunstige verandering in den bestaanden toe-
stand als het oppervlakkig lijkt; maar dat het voor de bewoners van
Ternate en omliggende eilanden, die voor den hoofdtak van den Indischen
landbouw, de rijstteelt, ongeschikt zijn, voordeelig geweest is van het voor-
naamste geschenk der natuur met geweld te worden beroofd, is een paradox
die alleen reeds door den vervallen staat dezer eilanden voldoende
wordt gelogenstraft. Ik acht mij daarom gelukkig te kunnen verklären,
dat door de trapsgewijze verzachting en eindelijke opheffing van het spe-
cerij-monopolie, ook wat Amboina betreft, aan de bewoners der eigenlijke
Molukken volkomen vrijheid is hergeven om kruidnagelen en muskaatnoten
te telen.
(12) Doch vgl. Deel I , bl. 503, noöt 17.
(13) Uit de staten medegedeeld in de Reis van Dr. Bleeker, blijkt, dat
Amboina en de overige nageleilanden (Haroekoe , Saparoea en Noesalaut)
van 1675 tot 1854 meer dan 100 millioen Amst. ponden kruidnagelen
hebben opgeleverd, en dat de gemiddelde jaarlijksche opbrengst 556,000
pond is geweest. Daarbij moet nog worden in aanmerking genomen, dat in
vroeger tijd de teelt naar de behoefte door extirpatie beperkt werd. In
zooverre schijnt de keuze van Amboina volkomen gerechtvaardigd. Maar
de opbrengst was altijd zeer afwisselend, zoodat jaren die een millioen en
meer ponden opleverden , dikwijls gevolgd werden door zulke waarin de oogst
totaal mislukte. Maar zou dit nu in het eigenlijk vaderland van den nagelboom
minder het geval zijn geweest ? De oorzaak van de geleden verliezen ligt
niet in de vermindering der productie, maar in de daling der prijzen, twee
zaken die Wallace niet duidelijk uit elkander heeft gehouden. In 1863
werden nog 946,653 Amst. ponden verkregen; maar terwijl het pikol