sehe dorp dicht beplant met vruchtboomen, zoodat zon en lucht
onmogelijk kunnen doordringen. Dit moet zeer koel en aange-
naam zijn in het droge saizoen, maar maakt den overigen tijd
des jaars des te vochtiger en ongezonder. Ongelukkig was ik
twee maanden te vroeg gekomen; want de regens waren nog
niet voorbij en er was weinig anders te zien dan water en slijk.
Omstreeks een paal afstands achter en ten Oosten van het
dorp beginnen de henvelen, maar zij zijn zeer onvruchtbaar,
en slechts bedekt met een weinig grof gras en verstrooide
kajoe-poetih-boomen (Melaleuca cajuputi), uit welker bladeren
de bekende kajaputolie geperst wordt. Zulke districten zijn
voor den zoöloog ten eenenmale van belang ontbloot. Eenige
palen verderop verrezen boogere bergen, blijkbaar wel met
bosch bedekt; maar zij waren geheel onbewoond en spoorloos,
en voor een reiziger met beperkten tijd en middelen in wer-
kelijkheid ontoegankelijk. Het was dus duidelijk dat ik Kajeli
met een voor mijn doel günstiger terrein moest verwisselen,
en daar ik kennis maakte met een man die zieh eenige palen
oostwaarts naar een dorp op de kust zou begeven, waar, naar
zijn zeggen, heuvels en bosschen waren, lie tik mijn jongen Ali
met hem gaan, om bet terrein te verkennen en mij van zijne
bevinding verslag te geven. Te gelijker tijd maakte ik mij gereed
om zelf, eene rivier op die omstreeks vijf palen ten Noorden
van Kajeli in de baai valt, een tochtje te doen naar een dorp
van Alfoeren of inboorlingen, waar ik hoopte dat iets voor
mij ne verzamelingen zou zijn op te doen (3).
De Radja van Kajeli, een goedhartig oud man, bood aan
mij te vergezellen, daar bet dorp onder zijn bestuur stond (4),
en wij vertrokken op een vroegen morgen in een lange smalle
boot met acht roeiers. Na omstreeks een paar uren voeren wij
de rivier in en begonnen onzen binnenlandscben tocht met
te worstelen tegen een zeer Sterken stroom. De rivier was
omstreeks een honderd eilen breed, en doorgaans omzoomd
met boog gras, hier en daar afgewisseld door struikgewas en
palmboomen. Het land er om heen was vlak en meer of min
moerassig, met verspreide boomen en heesters. Bij iedere
bocht kruisten wij de rivier om de kracht van den stroom te
vermijden, eu tegen vier ure bereikten wij onder een stort-
regen onze aanlegplaats. Wij wachtten hier een u u r, schui-
lende onder een lekke mat, totdat van bet dorp de Alfoeren
aankwamen die ontboden waren om mijn bagage te dragen,
waarna wij op marsch gingen längs een pad voor welks bui-
tengewone slijkerigheid men mij te voren gewaarsebuwd had.
Ik stroopte mijn broek zoo hoog mogelijk op, nam een stevi-
gen stok in de hand om bedenkelijke struikelingen te voorko-
men, en plonsde zoo kloekmoedig in bet eerste het beste slijk-
gat, dat telkens en telkens weder door andere gevolgd werd,
met kleine tussebenruimten van vasteren grond. Het slijk en
de modderplassen reikten mij tot aan de knieen en maakten
den voortgang uiterst moeilijk. Längs den weg groeide hoog
stijf gras, saamgepakt in dichte klompen die door water ge-
scheiden waren, zoodat er niets te winnen viel met van het
begane pad af te gaan, en wij genoodzaakt waren den tocht
al flodderend voort te zetten, zonder te weten waar de voet
bij den volgenden tred zou neerkomen, daar de modder nu
eens weinige duimen, dan eens tot vijf of zes palmen dik la g ,
en de bodem in booge mate oneven was, zoodat telkens de
voet naar de diepste gaten afgleed, en het een beele kunst
werd het evenwiebt te bewaren. Bij de eene schrede stapte men
onverwachts op een verborgen stok of blok, zoodat men schier
den enkel verstuikte, terwijl men bij de volgende tot boven
de knie in de weeke modder plaste. Inmiddels regende het
steeds door, en het lange, zes voet booge gras hing van weSrs-
zijden over het pad, zoodat wij geen stap voor ons uit konden
zien en een dubbele doorzijpering ondergingen. Yoordat wij
het dorp bereikten, was bet donker, en met behulp van een