grijpen. Onophoudelijk kwamen er prauwen aan en de bevol-
king van handelaars nam bij den dag toe. Elke twee of drie
dagen werd er een nieuw huis geopend, en overal werden de
noodige herstellingen gemaakt. Staken, bamboezen, rotans,
nipa-bladeren, om wanden, daken, deuren en luiken aan de
kuizen te maken, zag men van alle kanten aandragen, en de
arbeid geschiedde met de grootste snelheid. Sommigen der nieuw
aangekomenen waren Makassaren of Boegineezen, maar de
meesten waren afkomstig van het kleine eiland Goram, nabij
de Oostpunt van Ceram, welks bewoners de kleine kooplieden
van het verre Oosten zijn. Yan de andere zij de der Aroe-
eilanden komen de bewoners van de “blakang tanah”, of den
Achterwal (7), zooals men dat noemt, met de voortbrengselen
die zij gedurende de voorafgaande zes maanden hebben inge-
zameld, en die zij nu aan de handelaars verkoopen, aan velen
van wie zij naar alle waarschijnlijkheid schulden hebben. Byna
alle, ik mag gerust zeggen, alle nieuw-aangekomenen bren-
gen mij een bezoek, om met hun eigen oogen het onge-
hoorde verschijnsel te zien van een man die te Dobbo komt
vertoeven zonder er handel te drijven! Zij hebben omtrent
het gebruik van opgezette vogels , torren, en schelpen die
niet van de rechte soort, d. i. geen parelmoerschelpen zijn,
hunne eigene voorstellingen. Dagelijks brengen zij mij doode
en gebroken schelpen, zooals ik ze bij honderden op het Strand
kan oprapen, en het wekt bij hen evenveel verwondering als
leedwezen wanneer ik ze afwijs. Maar dat i k , indien er onder
de massa eenige slakkenhuizen zijn, deze aanneem en naar
meer vraag, komt hun volstrekt onbegrijpelijk voor. Niet we-
tende waaraan een zoo vreemde voorkeur toe te schrijven, geven
zij öf de oplossing van het raadsel in wanhoop o p , öf zij zoe-
ken die in eenige verborgen geneeskracht, eigen aan de voor-
werpen die zij mij zoo zorgvuldig zien bewaren.
De handelaars zijn allen öf van zuiver Maleisch ra s , öf van
een gemengd ras waarvan de Maleiers het hoofdbestanddeel
uitmaken, de weinige Chineezen natuurlijk uitgezonderd. De
inboorlingen der Aroe-eilanden daarentegen zijn Papoea’s , met
zwarte ofroetacbtig bruine huid , wollig of kroezig haa r, breed-
ruggige uitstekende neuzen en eenigszins tengere ledematen.
De meesten van hen dragen niets dan den lendendoek (tjidako),
en sommigen hunner ziet men den ganschen dag door de half-
verlaten straten van Dobbo heen en weer loopen, om wat zij
verkoopbaars bezitten, te venten.
Daar ik een koopmanshuis bewoon, wordt alles zoowel aan
mij als aan de overigen aangeboden, —■ bundels gerookte tripang
of zeebeurzen, gelijkende op worsten die, na door het slijk te
zijn gerold, door den schoorsteen naar boven zijn geworpen,
gedroogde haaivinnen, parelmoerschelpen (3) en paradijsvogels,
welke laatste echter steeds zoo vuil en in siechten toestand
zijn, dat ik nog geene exemplaren gezien heb waardig om gekocht
te worden. Het helpt mij weinig of ik de aangeboden
artikelen nauwelijks aanzie en er geen prijs voor bied; zij ge-
looven niet dat het mij ernst is, en bieden ze andermaal aan,
als vreesden zij mij niet goed begrepen te hebben, en zeggen
ronduit wat zij er voor in ruil verlangen, —« messen, doeken,
tabak of sago. Ik moet dan trachten, door tusschenkomst van
den eersten den besten die mij als tolk kan dienen, hun uit
te leggen, dat het mij noch om pareloesterschelpen noch om
tripang te doen is, en dat ik zelfs geen zaken wil doen in
schildpadschalen, maar dat ik gaarne alles koopen wil wat
eetbaar is — visch, schildpad en allerlei groenten. Het eenige
voedsel intusschen dat wij regelmatig bekomen kunnen, is visch
en kokhanen (9) van zeer goede hoedanigheid, en om inonze
dagelijksche behoeften te voorzien, is het volstrekt noodig vier
artikelen ‘steeds ter hand te hebben: tabak, messen, sago-
broodjes en Hollandsche koperen munt; want wanneer men
het bij zonder artikel dat verlangd w ordt, niet in ruil kan geven,