pen, en ofschoon de plaats zoo ellendig en somber was als
men zieh eene schuur maar kan voorsteilen, gevoelde ik mij
even gelukkig alsof ik een fraai gestoffeerd paleis had be-
trokken, en was ik volkomen tevreden in het vooruitzicht van
hier eene maand te zullen doorbrengen.
Den volgenden morgen ging ik , na het ontbijt vroeg ge-
bruikt te hebben, de maagdelijke bosschen van het eiland v e r kennen,
vol verlangen om zekerheid te verkrijgen omtrent de
schatten die ik vermoedde dat zij bevatten zouden, en de
uitkomsten die mijn lang overlegde tocht beloofde. Een kleine
inlandsche dreumes was mijn gids, verlokt door de belofte van
een knipmes ter waarde van eenige centen, en mijn Makas-
saarsche bediende, Badroen, vergezelde mij met zijn p arang,
om waar het noodig was een pad door het bosch open te hakken.
Wij wandelden eerst een halven paal ver längs het Strand,
daar de grond achter het dorp meestal drassig was, en wend-
den ons daarop boschwaarts längs een pad dat naar Wamma
voert (’) , een dorp van inboorlingen dat op drie palen afstands
aan de andere zijde van het eiland gelegen is. Dit pad was
zeer smal en weinig gebruikt, op vele plaatsen moerassig en
door omgevallen boomen versperd, zoodat wij, na omstreeks
een paal ver te zijn voortgegaan, het niet meer konden
herkennen, en genoodzaakt waren het voorbeeld van on-
zen gids, die reeds lang was teruggeloopen, te volgen.
Inmiddels was ik niet ledig geweest en had de vangst
van dien eenen dag mij omtrent de uitkomsten mijner reis,
althans wat de entomologische nasporingen betreft, geheel
gerast gesteld. Ik had omstreeks dertig soorten van kapellen
gevangen, meer dan ik er ooit op ¿¿nen dag was mächtig geworden
, sedert ik de van insecten wemelende oevers der Amazonen
ri vier had verlaten, en onder die soorten war en velezeer
zeldzame en fraaie, die tot dusverre alleen door eenige exempla-
ren van Nieuw-Guinea bekend waren. Yooral belangwekkend
waren de groote en schoone doorschijnende Hestia d’Urvillei, de
bleekkleurige pauwoog-vlinder Drusilla catops, en de sehitte-
rendste en bewonderenswaardigste der doorschijnende phalae-
nen, Cocytia d’Urvillei,»alsmede onderscheidene kleine blauw-
tjes, die in fraaiheid en gloed van kleur het schoonste dat de
kapellenwereld oplevert , evenaarden (4). In de overige gioepen
van insecten was ik minder gelukkig, doch dit was niet te
verwonderen op eene wandeling die slechts verkenning ten
doel had, waarbij natuurlijk alleen wat nieuw en in ’t oog
loopend is, de aandacht. trekt. Ik vond echter onderscheidene
fraaie torren, een prächtige “wants” (5) en eenige mooie land-
schelpen, en keerde des namiddags terug, wel voldaan over
mijn eerste onderzoek in het beloofde land.
De twee volgende dagen waren zoo nat en winderig dat ik
niet kon uitgaan; maar den daarop volgenden dag scheen de
zon helder, en had ik het geluk een der prächtigste insecten
te vangen die de wereld bevat, den grooten vogelvleugeligen
vlinder Ornithoptera Poseidon. Ik beefde van ontroering toen
ik het schoone dier statig naar mij toe zag zweven, en kon
nauwelijks gelooven dat mijn slag mij gelukt was, voordat ik
het uit mijn net had genomen, en van bewondering opgetogen
op zijn fluweel-zwart en helder-groene vleugelen, met eene
vlucht van zeven duim, zijn goudgeel lijf en karmozijnen borst
staarde (6). Ik had wel is waar insecten van deze soort te
huis in verzamelingen gezien, maar het is geheel iets anders zelf
zulk een dier te vangen, het tusschen zijne vingers te voelen
spartelen, en op zijne frissche en levende schoonheid te S ta ren,
Waar het als een vonkelend juweel schittert in de
stille duisternis van een, somber, dicht ineengegroeid woud.
Het dorp Dobbo bevatte dien avond ten minste een tevreden
man.
Januari 26. Hu ik hier een veertien dagen vertoefd heb,
begin ik iets van de plaats en hare eigenaardigheden te be