von Rosenberg, die hij bij een zijner bezendingen van natnurvoorwerpen
der Aroe-eilanden aan het Museum te Leiden gevoegd heeft, en die eene
voorstelling geeft van de Aroe-eilanden schier evenzeer van die van Melvill
als van die van Wallace verschillende. Yan deze schets heeft de heer
Marshall met welwillende vergunning van Prof. Schlegel eene kopij voor
mij gemaakt, en ik zou haar, als nog onuitgegeven, ofschoon zij ook al
niet veel vertrouwen verdient, misschien boven die van Melvill ter verge-
lijking met die van Wallace hebben verkozen, indien niet alle bepaling
van lengte en breedte er op ontbroken had. Wokam ligt bij v. Rosenberg
geheel ten Noorden van Wammer, en om van Wokam, zuidwaarts varende,
naar het kanaal van Watelei te komen, moet men nog twee eilanden voor-
bijvaren, waarvan de namen niet zijn aangeduid. Op het grootste en zuide-
lijkste dezer eilanden, en niet op Wokam zelf, moeten volgensdeze voorstelling
de kreek en kampong zijn gelegen in het begin van Hoofdst. XXX (vgl. bldz. 285,
noot 1) vermeld, en het is merkwaardig dat het beloop der kust van die
kreek tot aan het Watelei-kanaal bij Wallace met die van het zuidelijk
gedeelte der Westkust van gemeld eiland bij von Rosenberg vrij goed overeen-
komt. Het gedeelte van Aroe dat bij Wallace “Maikoor” heet, is bij v.
Rosenberg verdeeld in eene grootere oostelijke helft, die hij “Wonoem-
bai” noemt (zie bldz. 290, noot 20), en eene kleinere westelijke, die bij
hem het geheele Maikoor uitmaakt. Zij zijn van elkander gescheiden door
eene kreek, die van het Noorden naar het Zuiden g a a t, en waarvan de
noordelijke ingang met den westelijken der Watelei-kreek samenkomt. Deze
kreek mondt àan het Zuideinde in eene andere, die met de Maikoor-
kreek van Wallace overeenkomt, en Wanoembai ten Zuiden van Kobroor ,
dat bij von Rosenberg slechts een klein eiland is , en van twee andere on-
genoemde eilanden, en vervolgens Maikoor van Tabberfane scheidt. Tus-
schen Tabberfane en Trangan met de beide zooeven bedoelde ongenoemde
eilanden, die te zamen met Wanoembai en het Kobroor van v. Rosenberg
aan het groote Kobroor van Melvill beantwoorden, ligt weder een kreek
die van het Noorden naar het Zuiden g a a t, en die als de voortzetting der
kreek tusschen Wanoembai en Maikoor moet beschouwd worden. Behalve
de geheel verkeerde teekening van Wokam is het geheele gemis van eene
aanwijzing dier van het Noorden naar het Zuiden gaande kanalen, welker
aanwezen ,door Gregory en Melvill bevestigd wordt, een der zonderlingste
fouten in Wallace’s voorstelling. Niet minder vreemd is het dat hij de kreek
niet gezien heeft, die, volgens v. Rosenberg’s schets , vlak tegenover de
“Naturalist-kreek” noordwaarts gaat en nog weder een oostelijk deel af-
snijdt van het veel te uitgestrekte gebied, dat hij onder den naam van
Wokam samenvat, en waaraan bij von Rosenberg ten minste vijf verschillende
eilanden beantwoorden. Ook in de voorstelling der Achterwalsen
der zuidelijke eilanden komt v. Rosenberg al niet beter, hetzij met
Wallace y hetzij met Melvill overeen.
(s) Zooals Wallace Wamma voor Wammer en nevens Babber ook Baba
schrijft (zie bldz. 237, noot 1 , en 291, noot 25), zoo schrijft hij ook
Wassia en Ougia voor de namen die bij onze schrijvers bestendig Was-
sier en Oedjier luiden. Earl schrijft voor Wassier gewoonlijk Wadia.
(4) Over koraalrots als bewijs van kort geleden opstuwing, vergelijke men
DM, bldz. 8, laatste alinea. De uitspraak omtrent de atollen en door koraal-
riffen omgeven eilanden als bewijs van daling , is gegrond op Darwin’s théorie
omtrent het ontstaan der koraalriffen, waarover men Dl. I , bldz. 31,
noot 9, raadplegen kan.
(5) Wallace is van meening, dat die kanalen eenmaal ware rivieren ge-
weest zijn ; hij heeft echter in het voorafgaande dat gevoelen nog niet uit-
gesproken, en is dus eenigszins onduidelijk door er hier reeds op te an-
ticipeeren.
(*) De rivier Oetanata is bekend door hetgeen de heeren Sal. Muller en
Modera geschreven hebben over het bezoek aan Nieuw-Guinea in 1828 gebracht
door de korvet Triton, in “Verhandelingen over de Nat. Geschied.
der Ned. Overz. Bez.” , afdeeling Land- en Yolkenkunde (herdrukt in Sal.
Muller’s “Reizen in den Ind. Arch.” , Dl. I , Amst. 1857), en in Modera’s
“Yerhaal van eene reize naar en längs de Zuidwestkust van Nieuw-Guinea”
(Haarlem, 1830). De kampong aan haren mond wordt door die schrijvers
Oeta genoemd. De Wamoeka en eene gelijknamige negerie aan haren mond
vermeldt Modera, bldz. 73, 84. De ligging van de monden dezer rivieren
schier recht noordwest van den oostelijken uitgang van het kanaal van
Watelei begünstigt de voorstelling van Wallace. Minder is daarmede in
overeenstemming, dat zij zieh op de kaart van Nieuw-Guinea in den Atlas
van Ned. Indie vertoonen als de twee mondingsarmen van eene en dezelfde
rivier, die eene delta omsluiten ; maar ofschoon deze voorstelling, op latere
kaarten telkens herhaald, en ook door Prof. de Hollander, “Land- en
Yolkenkunde van Ned.-Ind.” , Dl. I I , bldz. 405, echter met eenig voor