vreezen, dat wij de Zuidpunt van Halmaheira niet zonden
kunnen voorbijkomen. De nacht van den vijfden was onstui-
rnig, met donder, maar na middemackt verbeterde zieh het
weder en wij gingen voort met een flauwe koelte, uitziende
naar de knst van Halmaheira, die wij naar onze meening
moesten naderen, toen wij achter ons een zwaar gebruis hoor-
den, als van een Sterke rafeling. Het geluid wies snel in
kracht en wij zagen een witte streep van schuim naderen,
maar zij ging ons ijlings voorbij zonder ons eenig kwaad te
doen, daar onze boot gemakkelijk over de golf heengleed.
Wel tien- of twaalfmaal, met körte tusschenpoozen, achter-
haalde ons zulk een golf met verbazende snelheid, en toen
werd de zee weder volkomen effen, gelijk te voren. Ik be-
greep dadelijk dat deze golven veroorzaakt werden door eene
aardbeving; en als men de oude reizigers raadpleegt, zal men
zien dat van oudsher zulke verschijnselen in deze wateren te
huis waren. Dampier (?) ontmoette zulke golven nabij Misool
en Nieuw-Gfuinea en beschrijft ze als volgt: “Wij vonden hier
zonderlinge stroomen, die met Sterke drift liepen, een hooge
zee teweegbrachten en zoo luid bruisten dat wij ze konden
hooren wanneer zij nog meer dan een mijl van ons verwij-
derd waren. Overal in het rond scheen de zee gebroken, en
het schip werd zoo hevig geslingerd, dat het niet langer luis-
terde naar het roer. Deze rafelingen duurden gewoonlijk tien
of twaalf minuten en daarna werd de zee zoo kalm en eifen
als een molenvliet. Dikwijls beproefden wij te midden dezer
stroomen het lood uit te werpen, maar wij konden geen grond
peilen; ook konden wij niet merken dat wij in eenige rich-
ting werden medegevoerd. Wij hadden in 66nen nacht ver-
scheidene van die tijen, die meestal uit het Westen kwamen,
en daar ook de Wind uit dien hoek woei, hoorden wij ze gewoonlijk
lang voordat ze ons naderden, en streken wij som-
tijds onze marszeilen, denkende dat het een windvlaag was.
Zij strekten zieh van het Noorden naar het Zuiden ver in de
lengte uit, maar hunne breedte bedroeg niet meer dan een
paar honderd eilen. Ofschoon er slechts weinig wind was,
gingen zij ons met verbazende snelheid voorbij, waarna het
water weder volkomen effen werd. Even voordat ze ons ach-
terhaalden, gevoelden wij een Sterke deining, die echter niet
brak.” Eenigen tijd daarna vernam ik dat op denzelfden dag
waarop wij deze zonderlinge golven hadden waargenomen,
eene aardbeving zieh op de kust van Halmaheira had doen
gevoelen.
Toen de dag aanbrak, zagen wij het land van Halmaheira
op eenige mijlen afstands voor ons, maar ongelukkig was de
punt een weinig te loevert van ons. Wij trachtten zoo scherp
mogelijk aan den wind te brassen om ze voorbij te varen,
maar toen wij het strand naderden, kwamen wij in een Sterken
noordwaarts loopenden stroom, die ons zoo snel mede-
voerde, dat wij het noodig vonden weder af te houden, om
aan zijn werking te ontkomen. Soms naderden wij de punt
een weinig en herleefde onze hoop; maar dan viel de wind
weder, en dreven wij langzaam weg. Toen de duisternis viel
bevonden wij ons weder op dezelfde plaats als des morgens,
en om niet nog verder weg te drijven, liefen wij ons anker
met omstreeks vijftien vademen touw af hangen. In den morgen
van den 7den waren wij echter een goed eind längs de
kust naar boven gedreven, en wij meenden nu dat de eenige
kans die ons - restte, bestond in de mogelijkheid dat wij in een
tegenstroom kwamen die ons veroorloofde te roeien, wanneer wij
slechts dicht onder den wal Melden. Maar de prauw was zwaar
en de manschap niet voör zwaar werk berekend, zoodat wij
wel zes uren noodig badden eer wij den rand van het rif be-
reikten dat het strand omzoomde, en daar het ieder oogen-
blik gebeuren kon dat de wind er op kwam te staan, was
onze toestand zeer gevaarlijk. Gelukkig bevond zieh op klei