Op het eiland Salwati zoeken de inlanders in de bosschen
de plaats waar deze vogel zijn nachtverblijf houdt, die zij herkennen
aan zijn op den grond liggenden mest. Gewoonlijk is
bet een läge struikachtige boom. Zij beklimmen dien dan ge-
dnrende den nacht, terwijl zij den vogel öf met stompe pijlen
schieten, öf zelfs levend in een doek vangen. Op Nieuw-Gui-
nea worden zij gevangen door strikken te plaatsen in de boomen
die zij bezoeken, op de wijze waarop ook de Eoode paradijs
vogels worden gevangen
op Waigeöe, en
die reeds op blz. 399 be-
schreven is.
De groote Epimachns
(Epimachus magnns) of
Langstaartige paradijs-
vogel is een andere dier
verwonderlijke schoone
vogels, die ons enkel door
de verminkte huiden, door
inlanders bereid, bekend
zijn. Door zijn donkerflu-
weelachtig gevederte,
met bronzen en pnrperen
weerglansen, gelijkt hij
Epimachus magnus.
op Seleucides alba, maar hij draagt bovendien een prächtigen,
meer dan twee voet langen staart, waarvan de bovenzijde prijkt
met het heerlijkste, het opaal nabootsende blauw. En toch is
ook deze nog niet zijn voornaamste sieraad. Dit bestaat in de
groep van breede pluimen die aan weerszijden van de borst te
voorschijn komen, en zieh nog meer verbreeden aan het uit-
einde, terwijl zij met een band van het levendigste metaalglanzige
blauw en groen getooid zijn. De snavel is lang en gebogen, en de
pooten zijn zwart en gelijk aan die der verwante vormen. De
geheele lengte van dit fraaie dier is tusschen drie en vier voet.
De verblijfplaats van dezen schitterenden vogel zijn de bergen
van Nieuw-Guinea in hetzelfde district dat ook door den
Prächtigen en den Gouden paradijsvogel bewoond wordt, maar,
indien ik wel onderricht ben, komt hij ook voor in streken
meer in de nabijheid der kust (2ä). Meermalen is mij door ver-
schillende inboorlingen verzekerd, dat deze vogel zijn nest maakt
in een hol onder den grond of onder rotsen, en dat hij altijd
eene plaats kiest met twee openingen, waarvan de ééne tot
in-, de andere tot uitgang dient. Dit wijkt geheel af van wat
wij ons aangaande de levenswijze van zulk een vogel zouden
voorstellen; maar als deze meening niet met de waarheid over-
eenkomt, is het moeilijk haar ontstaan te verklären; en alle
reizigers weten bij ervaring, dat de berichten der inlanders
omtrent de levenswijze der dieren, hoe vreemd zij ook schij-
nen mögen, bijna altijd blijken juist te zijn.
De Paradijsvogel met Geschubde Borst, Epimachus magni-
ficus van Cuvier, wordt thans doorgaans met de Australische
paradijs-honigzuigers in het geslacht Ptiloris (26) geplaatst. Of-
schoon zeer fraai, zijn echter deze vogels minder in ’t oog loopend
met sierpluimen getooid dan de andere soorten die ik beschre-
ven heb. Hun voornaamste sieraad bestaat in een meer of minder
ontwikkelde borstplaat van stijve metaalglanz'ig groene vederen,
en een kleinen bundel van eenigszins harige vederen aan weerszijden
van de borst. De rüg en vleugels van deze soort zijn
fluweelig zwart en vertoonen onder zekere bedaging een zackten
weérglans van schoon purper. De twee breede middelste
staartvederen zijn opaalachtig blauw-groen met een fluweelige
oppervlakte, en de kruin van den kop is bedekt met vederen
die op schubben van gepolijst staal gelijken. Een groote drie-
hoekige piek , die k in , kefel en borst omvat, is dicht geschubd