Forrest noemt de, helaas! zeer verminkte namen van een aantal kleine
en läge eilanden die vö<5r de baai liggen, dezelfde waartusschen Wallace
zoo lang hceft omgezworven. Het dorp in de baai, door Wallace aange-
daan, noemt hij op zijn schetskaartje Kowie ; het is waarschijnlijk hetzelfde
als dat door v. Eosenberg onder den naam Kweeï vermeld. Dit dorp zullen
wij aan de Noordzijde der baai moeten zoeken, daar Wallace het
aantreft als hij van het uiterste Oosteinde der baai westwaarts zeilt. Tan-
djong Kweeï bij von Eosenberg is naar alle waarschijnlijkheid de kaap
waarin die Noordkust der baai ten Westen uitloopt. De baai zelve noemt
v. Eosenberg “ de inham van Kweeï” , en zij levert, volgens hem, gelijk
trouwens natuurlijk is, in den Oostmoeson een veilige ankerplaats op.
(6) Om van Moeka (Oemka) naar Waigeoe te komen, moet men, na
nog een eind de kust van Waigeoe oostwaarts te zijn gevolgd, het water
invaren dat op ondere kaarten als een zeer diepe baai, onder den naam
van Chabrolbaai, wordt voorgesteld, maar volgens v. Eosenberg inderdaad
een geheel ander karakter heeft. Er ligt namelijk in het midden des eilands
een binnenmeer, Telaga Waigeoe genoemd, 11 mijlen lang en van drie
tot vijf mijlen breed, en van de Noordkust slechts gescheiden door de zeer
smalle landengte van Fak-fak, het Offak van Freycinet. Dit meer staat
met de zee ten Zuiden in verbinding door een straat of kreek, die den
naam draagt van Straat Kabiai, in zuidoostelijke richting tusschen steil
gebergte ■ kronkelt, van twee tot vierhonderd eilen breed i s , en berucht
is door een stroom die bij vloed naar binnen, bij eb naar buiten gaat,
en waarvan de hevigheid schier voorbeeldeloos i s , zoodat het bevaren dezer
straat met groote moeilijkheid gepaard gaat. In deze straat mondt aan de
rechterzijde het riviertje Kabiai en aan de linkerzijde, een weinig hooger,
een tweede kanaal, dat, zegt v. Eosenberg, “zieh uren lang door de
westelijke helft van Waigeoe heenslingert.” Ik herinner mij hierbij dat
Forrest, p. 88, aan de Westkust, even henoorden de in de vorige noot be-
schreven baai, een plaats vermeldt, Ilkalio geheeten, “où l’on m’a dit
qu’il y a un profond détroit qui divise l’île de Waigyou . Dit is dan ver-
moedelijk het uiteinde van het bedoelde kanaal, dat derhalve het geheele
zuidwestelijke gedeelte van Waigeoe van het overige des eilands afsnijdt.
De kampong Waigeoe zelve ligt aan het riviertje Sam-sam, dat zieh in de
Telaga uitstort, en is, volgens de gegeven beschrijving van hare ligging,
niet gemakkelijk toegankelijk.
(7) Men noemt dan ook dat water doorgaans de golf van Gemien, en
beschouwt Gemien als een eiland zoodanig voor deze golf gelegen, dat aan
weSrszijden slechts een smalle straat of kreek overblijft, waardoor zij met
de zee gemeenschap heeft. De “nauwe ingang aan de Zuidkust , waarvan
Wallace hier spreekt, is de straat aan de Oostzijde van Gemien, die eene
bijna zuidwaartsche richting heeft. Deze straat weder uitvarende om het
verder oostwaarts aan de Zuidkust gelegen Moeka te bereiken, heeft Wallace
dus het geheele eiland Gemien ten Noorden omgezeild. Later vertoefde
hij te Bessir, eene kampong aan de Zuidzijde van dit eiland, zooals in
hoofdstuk XXXYI verhaald wordt, en beschrijft dan ook bij die gelegen-
heid Gemien nader als een werkelijk door het op de reis naar Moeka
bevaren kanaal geheel van Waigeoe afgezonderd eiland.
I I . 25