deze hoopen, op eene diepte van twee of drie voet, leggen de
wijfjes hare eieren, die worden uitgebroed door de zachte
hitte, voortgebracht door de gisting der plantaardige stoifen
in den puinhoöp bevat. Toen ik deze boopen op het eiland Lombok
het eerst zag, kon ik nauwelijks gelooven dat zij het
werk waren van zoo kleine vogels, maar ik heb ze later dik-
wijls ontmoet, en een of tweemalen de vogels verrast, terwijl
zij bezig waren ze te maken. Zij verwijderen zieh eenige schre-
den, grijpen een bundel afval met eenen poot en werpendien
een heel eind achter zieh. Zijn de eieren eens naar behooren
begraven, dan schijnen zij er niet meer naar om te zien; de
uitgebroede vogels banen zieh een weg door den puinhoop
naar boven en loopen dadelijk het bosch in. ~ Zij komen uit
het e i, bedekt met dikke, donzige vederen, zonder staart, maar
met ten volle ontwikkelde vleugels.
Ik was zoo gelukkig eene nieuwe soort (Megapodius Wal-
lacei) te ontdekken, die Halmaheira, Ternate en Boeroe be-
woont. Het is de fraaiste vogel van dit geslacht, daar rüg en
vleugels rijk getooia zijn met banden van roodachtig bruin.
In zijne levenswijze wijkt hij van de andere soorten af; hij
onthoudt zieh in de bosschen in het binnenland en komt af
naar de stranden om zijne eieren te leggen, maar in plaats
van een boop te maken of een gat op te krabben waarin ze
worden opgenomen, graaft hij een gang in het zand die om-
streeks drie voet in schuinsche richting naar beneden loopt,
en legt zijne eieren op den bodem. Hij bedekt daarop de opening
van den gang, en verbergt of verduistert, naar het zeg-
gen der inlanders, zijn eigen sporen die van en naar die opening
voeren, door in den omtrek op verschillende plaatsen
den grond op te krabben of zijne voetstappen in te drukken.
Hij legt zijne eieren alleen des nachts; op Boeroe werd op
een morgen vroeg een vogel van die soort betrapt, juist op
het oogenblik dat hij uit zijn hol te voorschijn kwam, waarin
verscheidene eieren gevonden werden. Al deze vogels schijnen
halve nachtvogels te z ijn ; want laat in den nacht en lang voor
den dageraad hoort men ze hunne lange klagelijke kreten
slaken. De eieren hebben allen een roestig roodekleur, enzijn,
de grootte van den vogel in aanmerking genomen, zeer kolossaal,
daar zij drie a drie en een kwart duim lang en twee ä
twee en een kwart duim breed zijn. Zij zijn goed om te eten
en worden door de inboorlingen ijverig gezöcht.
Een andere groote en buitengewone vogel is de kazuaris, die
hier alleen het eiland Ceram bewoont. Het is een sterke en
forsche vogel, rechtop staande vijf of zes voet hoog, en bedekt
met lange, grove, zwarte, op’ haar gelijkende vederen.
De kop is versierd met een grooten, hoornigen heim of cas-
quet, en de kale huid van den nek is in ’t oog loopend blauw
en rood gekleurd. Yleugelen ontbreken geheel en worden ver-
vangen door een bundel hoornige zwarte doorns, als afge-
stompte pennen van een stekelvarken. Deze vogels zwerven
rond in de uitgestrekte bergachtige bosschen die het eiland
Ceram bedekken, en voeden zieh voornameiijk met afgevallen
vruchten, insecten en schaaldieren. Het wijfje legt, op een bed
van bladeren, van drie tot vijf groote en fraai gespikkelde
groene eieren, waarop het mannetje en wijfje bij afwisseling
ongeveer een maand lang zitten te broeden. Deze vogel is de
gehelmde kazuaris (Casuarius galeatus) der ornithologen, en
was langen tijd de eenige beken de soort van dit geslacht. Se-
dert heeft men op Nieuw-Guinea, Meuw-Brittanje en in Noord-
Australie andere soorten ontdekt.
Het was in de Molukken dat mij de eerste ontwijfelbare
gevallen voorkwamen van “nabootsing” onder de vogels, en
deze zijn zoo opmerkelijk, dat ik niet mag nalaten ze kortelijk
te beschrijven. Het zal echter niet overtollig zijn vooraf te
verklären, wat men in de natuurlijke historie door nabootsing
verstaat. In het eerste deel van dit werk (blz. 229) heb ik
f l 11