NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
DE K E I - E I L A N D E N .
(Januari, 1857).
De inlandsche booten die ons te gemoet waren gekomen,
waren drie of vier in getal, en bevatten te zamen omstreeks
50 man. Het waren lange kano’s , waarvan voor- en achter-
steven omhoog rezen tot een zes of acht voet hooge sneb,
versierd met schelpen en wuivende pluimen van kazuarishaar.
Dit was de eerste inaal dat ik Papoea’s te zien kreeg in hnn
eigen lan d , en geen vijf minnten waren noodig om mp te over-
tuigen, dat de meening waartoe mp reeds de beschonwing
van eenige Timoreesche en Nieuw-Guineesche slaven gebracht
hadI in den grond der zaak juist was, en dat de lieden die
ik nu in de gelegenheid was persoonlijk tegenover elkander te
stellen, behoorden tot twee der meest verschillende en scherpst
geteekende menschenrassen die op den aardbodem gevonden
worden. Al wäre ik blind geweest, dan nog kon ik geen
oogenblik getwijfeld hebben, dat deze eilanders geeu Maleiers
zijn. In hunne luide, snelle, driftige spraak, hunne rustelooze
bewegelijkheid, de krachtige levenswerkzaamheid die zieh in
hunne woorden en daden openhaart, zijn zij de volkomen
tegenvoeters van de kalme, vadsige, onverschillige Maleiers.
De Kei-eilanders kwamen al zingende en juichende naar ons
toe, plasten met hunne pägaaien diep in het water en wierpen
wolken van schuim in de lucht. Naderbij körnende stonden zij
op in hunne kano’s , onder steeds toenemend geraas en gebarenspei,
en toen zij ons op zijde gekomen waren, klauterden
de meesten, zonder verlof te vragen en zonder een oogenblik
te aarzelen, op ons dek, even alsof zp gekomen waren om
van een veroverd vaartuig bezit te nemen. Daarop richtten zp
een tooneel aan van onbeschrpfelijke verwarring. Die veertig
of vpftig zwarte, naakte, kroesharige wilden waren als dronken
van vreugde en opgewondenheid. Niemand hunner kon zieh
een oogenblik rüstig houden. Onze manschappen werden ieder
op hunne beurt omringd en gadegeslagen, om tabak of arak
aangesproken, toegegrijnsd en voor een ander verlaten. Allen
kakelden tegelijk, en onze kapitein was geheel overduiveld
door hunne hoofden, die hem hunne diensten opdrongen om
ons te boegseeren, en met luid geschreeuw vroegen om vooraf
betaald te worden. Eenige geschenken van tabak deden hunne
oogen glinsteren, en door gegrijns en geschreeuw, door over
het dek te rollen en hals over kop van boord te springen,
drukten zp hunne tevredenheid uit. Schoolknapen op een on-
gehoopten vacantiedag, Ieren op een kermis of adelborsten
aan wal kunnen van de krachtige opbruising der levensgeesten
waarvoor dit volk vatbaar is, slechts een flauw denkbeeid
geven.
Zieh onder soortgelijke omstandigheden zoo te gedragen als
deze Papoea’s deden, zou den Maleiers onmogelijk zijn. Waren
zp aan boord van een schip gekomen (wat zij niet zonder
verlof zouden doen), dan zou er in het eerst niets gezegd
worden, behälve eenige plichtplegingen, en eerst na eenig
tpdverloop zouden ze met de grootste voorzichtigheid de eerste
13*