muskaat en andere voortbrengselen in rail. Natuurlijk wordt de
rijst tot een yeel hooger prijs weder verkocht, dan zij was in-
gekocht, gelijk volkomen billijk en rechtmatig i s , I^Sen het
geheele verkeer is i n ’t algemeen zeer weldadig voor de inlanders
, die, zonder dat, hnn voedsel, zoolang het overvloedig was,
zouden verteren en verkwisten, om later gebrek te lijden; maar
ik kan mij niet voorstellen, dat de inlanders de zaak in dit
licht zullen beschouwen. Yermoedelijk zullen zij die handeldrij-
vende zendelingen met eenige achterdocht gadeslaan, en zieh
niet zoo zeer op de belangeloosheid van hun onderricht vertaten,
als wanneer zij handelden gelijk de Jezuieten op Singapore
(s). Het eerste wat een zendeling te doen heeft, wanneer
hij er naar streeft om den toestand der wilden te verbeteren,
is: hen door zijne daden te overtuigen, dat hij alleen te hun-
nen behoeve werkzaam is, en door geene beweegredenen van
eigen belang wordt gedreven. Tot dat einde moet hij een geheel
ander richtsnoer voor zijne daden nemen dan andere menschen,
en in plaats van handel te drijven en voordeel te trekken nit.
de behoeften en Verlangens dergenen die wat te koop hebben,
veeleer gaven uitdeelen aan hen die in nood zijn. Het zou zelfs
zeer wenschelijk zijn, dat hij tot zekere hoogte de gebruiken
der inlanders volgde, en dan trachtte hun te toonen hoe die
gebruiken langzamerhand, tot bevordering van gezondheid en
levensgenot, kunnen gewijzigd worden. Op deze wijze zou een
klein getal mannen, uitmuntende door geestkracht en toewij-
ding aan hunne taak, waarschijnlijk zelfs op de meest achter-
lijke wilden een beslisten invloed tot zedelijke verbetering oefe-
nen, terwijl men van handeldrijvende zendelingen, die wel
leeren wat Jezus zeide, maar niet doen zooals Hij deed, niet
meer verwachten kan dan dat zij hun een zeer oppervlakkig
vernisje van hunnen godsdienst zullen mededeelen (9).
De haven van Doreh is een schoone baai, aan welker 6ene
uiteinde een hooge punt vooruitspringt, die haar, met twee of
drie eilandjes, tot een goed beschütte ankerplaats maakt. Het
eenige schip dat wij er bij onze aankomst vonden, was een
Nederlandsche b rik , geladen met steenkolen, ten behoeve eener
oorlogsstoomboot, die dagelijks verwacht werd op een verken-
ningstocht längs de kusten van Nieuw-Guinea, ten einde eene
plaats voor de vestiging eener volkplanting te zoeken (,0). Des
avonds brachten wij een bezoek aan dat schip en gingen ver-
volgens in het dorp Doreh aan land, ora rond te zien naar
eene plaats waar ik mijn huis zou kunnen opslaan. De heer
Ottow maakte voor mij afspraken met eenige inlandsche hoof-
den, om manschappen te zenden die den volgenden dag hout,
rotan en bamboe voor mij zouden kappen.
De dorpen Mansinam en Doreh boden eenige bijzonderheden
aan die mij geheel nieuw waren. De huizen staan allen geheel
in het water en worden door lange, ruwe bruggen bereikt. Zij
zijn zeer laag en het dak heeft den vorm eener groote, het
onderst boven gekeerde boot. De palen die de huizen, bruggen
en plankieren dragen, zijn kleine kromme stokken, hoogst
onregelmatig geplaatst en er uitziende alsof ze spoedig in elkaar
zouden vallen. De vloeren zijn desgelijks uit stokken gevormd,
even onregelmatig, en zoo los en wijd vaneen liggend, dat ik
het bij na onmogelijk vond er op te gaan. De muren bestaan
uit stukjes van planken, oude kano’s, vergane matten, atappen
en palmbladeren, op allerlei wijzen samengeflikt, en hebben
het ellendigste en berooidste voorkomen dat men zieh maar
denken kan. Onder de dakranden van vele dezer huizen hangen
menschenschedels, de zegeteekenen van de gevechten der
bewoners met de woeste Arfaks van het binnenland, die hen dik-
wijls komen aanvallen. Het groote bootvormige gemeentehuis
wordt geschraagd door grootere palen, die allen ruw besneden zijn
om het naakte beeid van een man of vrouw voor te stellen,
en andere nog kwetsender figuren zijn geplaatst op het plat
voor den ingang (’'). Het gezicht van een voorhistorisch dorp
II. 22