deeling van Prof. J. Hoffmann luidt het Chineesche woord, waarvan het
een verhastering schijnt, tschuen.
C'7) “Tanah Boegis” is de naam dien de Maleiers aan de gezamenlijke
Boegineesche landen van Zuid-Celebes geven. Med meent dat deze naam
afkomstig is van eene kustplaats in het Boegineesche rijkje Wadjo, Woe-
gis of Boegis geheeten, waar de Maleisehe handelaars gewoon waren zieh
van tolken te voorzien.
(3a) Op dit punt heeft gelukkig het voorgevoel van Wallace geen waar-
lieid gesproken, daar reeds in 1865 von Rosenberg zijne voetstappen ge-
volgd is en het Leidsche Museum met schatten van de Aroe-eilanden ver-
rijkt heeft.
(29) De ingredienten voor het betelkauwen, waarvan echter de eigenlijke
betel of de sirih-bladeren, die Wallace hier verzuimd heeft te noemen, het
hoofdbestanddeel uitmaken. Vgl. Dl. I , bl. 323, noot p , en bl. 398,
noot 9.
(30) Wallace noemt deze messen hier en in het volgende hoofdstuk “German
knives” ; in de Indische staten van in- en uitvoer worden ze “bos-
lemmer messen” genoemd. Zoo lezen wij b. v. bij Bosscher, in Tijdschrift
v. h. Batav. Gen., D. I , bl. 328, van een invoer op de Aroe-eilanden in
1849 van 326 dozijn boslemmer messen ä / I } bet dozijn. Deze zeer
goedkoope messen zijn thans wel veelal van Neurenbergsch fabrikaat, maar
hebben, naar ik vermoed, hun naam te danken aan de voormaals beroemde
messenmakerijen te ’s Hertogenbosch. Te Dordrecht noemt men eene soort
van gewone broodmessen, die de boeren ook veel in scheeden in den zak
dragen, Bossche messen, en ik gis dat “boslemmer messen” eigenlijk be-
teekent messen met Bossche lemmers. In onze woordenboeken zoekt men
dat boslemmer te vergeefs.
(31) Het woord kadjang beteekent in het Maleisch en Javaansch een
zekere tot bedekking dienende stof, vervaardigd uit groote bladeren (vooral
van pandan-doeri), die tot een langwerpig vierkant vlak van 1.] vadem
lengte en een vadem breedte worden aanein geregen. Men gebruikt deze
kadjangs, doorgaans in tweeen gevouwen, als daken en wanden; ook worden
er bij siecht weder des nachts de prauwen mede overspannen. Het
spreekt van zelf dat men ze ook als slaapmatten kan gebruiken; maar of
het geheel nauwkeurig en overeenkomstig het spraakgebruik is , te zeggen,
zooals Wallace doet, dat een slaapmat “ een kadjang” (a cadjan) heet,
betwijfel ik. Gewoonlijk worden de grove matten, zooals zij bij de Aroe-
eilanders in gebruik zijn, karong (karawang) genoemd, gelijk blijkt uit
Bosscher’s aanteekeningen in Tijdschr. v. h. Bat. Gen., Dl. I , bl. 329,
Dl. I I , bl. 374
(5S) In de voorrede van von Rosenberg’s “Reis naar de Zuidooster-eilan-
den” , bl. XI, spreekt de heer Robidé van der Aa over de kennis van de
Aroe-eilanden die dé oude Portugeesche reizigers bezaten. “Zij kenden het” ,
zegt hij, “als het vaderland der paradijsvogels, maar het blijkt niet dat zij
met de bewoners van Aroe of een der nabijgelegen groepen eenige betrek-
kingen aanknoopten.” Ook i s , volgens eene aanteekening van den heer
G. W. Earl in “Journal of the Indian Archipelago,” IV, p. 4 8 9 , geen
andere melding van de Aroe-eilanden in de Portugeesche schrijvers te vin-
den, dan eene zeer voorbijgaande in de “Historia dos descobrimentos”
van Galvano, geschreven omstreeks 1550. Maar de sporen vanPortugeesch
bloed en Portugeesche taal die Wallace onder deze bevolkingen aantrof,
leiden tot de onderstelling van een druk en aanhoudend handelsverkeer.
■ (33) “De wijze van oorlogen bestaat in het leggen van hinderlagen, waarbij
men tracht de tegenpartij te overvallen en een paar koppen te snellen.
Deze laatsten worden in triomf huiswaarts gebracht, om op de tampat-
pomali of gewijde plaats gedeponeerd te worden. Dit is een piek in het
bosch waar ondersteld wordt dat de zielen der afgestorvenen verblijf hou-
den. In ieder landschap bestaat een dergelijke tampat, en gaarne zou ik
die te Wonoembai bezocht hebben; ik kon echter geen inboorling vinden,
die over te halen was, mij derwaarts te brengen” . V. Rosenberg, “Reis
naar de Zuidooster-eilanden” , bl. 30.