rond, of maken een praatje aan elkanders deur, in blauwe
broek en wit bnis en met een staart met roode zijde doorvloch-
ten , die hun bijna tot de hielen reikt. Een oude Boeginee-
sche hadji doet geregeld zijn avondwandeling met al de waar-
digheid die hem een fladderende groene zijden tabbaard en
bonté tulband knnnen bijzetten, terwijl twee kleine jongens
hem zij ne betel- en pinangdoozen acbterna dragen.
Overal waar maar een ledige plaats is, worden nieuwehui-
zen gebouwd, en tegen de oude worden allerlei vreemdsoor-
tige snuivers opgericht, terwijl in sommige afgelegen boeken
massive honten varkenskotten bevolkt zijn met jonge varkens,
die voor de tafel der Chineezen gemest worden ; want hoe zou
een Chinees bet een half ja a r kunnen uithouden, zonder zieh
ten minste eenmaal aan varkensvleesch te goed te doen ? Hier
en daar zijn stalletjes waarop bananen verkocht worden, en
elken morgen loopen twee kleine jongens rond met bladen
waarop zoete rijst met geraspte kokosnoot, gebakken visschen
of gebraden pisangs worden te koop geboden; maar wat het
ook zijn möge, zij laten altijd denzelfden kreet hooren, en deze
is “Tjokolat-t-t.” Dit moet een Spaansche of Portugeesche
straatkreet zijn, sedert eeuwen overgeleverd, maar die geheel
zijn beteekenis verloren heeft (l9). Wanneer de Boegineesche
matrozen het groote zeil hpschen, roepen zij in een eindeloos
herhaald koor: “vêla à vêla, véla, véla, vêla!” Daar “vela”
het Portugeesche woord is voor een zeil, scheen mij de oor-
sprong hiervan duidelijk toe; ik bemerkte echter naderhand
dat zij ook denzelfden kreet uiten bij het hijschen van het
anker, en dien dikwijls verwisselen met “hela” , dat zoozeer
een algemeene uitdrukking is van inspanning en zware adem-
haling, dat het allerwaarschijnlijkst slechts voor een tusschen-
werpsel is te houden (2°).
1k durf gerustelijk zeggen dat op dit oogenblik nagenoeg
500 personen van verschillend ras te Dobbo verzameld zijn-,
allen naar dezen afgelegen hoek van het Oosten samengevloeid,
om, zooals zij zieh uitdrukken, “de fortuin na te jagen” , d .i.
zooveel geld te verdienen als zij krijgen kunnen. De meesten
hunner zijn lieden die, ten opzichte van eerlijkheid, en zelfs
van zedelijkheid in het algemeen, in zeer siechten reuk staan:
Chineezen, Boegineezen, Cerammers, Javaansche liplappen,
met een tinctuurtje van halfwilde Papoea’s van Timor, Bab-
ber en andere eilanden, en toch gaat alles zeer rüstig toe.
Deze bonte, onwetende, bloeddorstige, diefachtige bevolking
leeft hier zonder een schaduw van regeering, zonder politie,
zonder gerechtshoven, zonder handhavers der wet, en toch
snijden zij elkander de keel niet af, plünderen zij elkander
niet bij dag of bij nacht, en vervallen zij niet tot die regee-
ringloosheid, die, naar men zou vöoronderstellen, het noodwen-
dig gevolg van zulk een staat van zaken moet wezen. ’t Is
zonderling inderdaad! Het doet vreemde gedachten in u opko-
men ten opzichte van dat berggevaarte van administratie waar
de menschen in Europa onder züchten, en den twijfel geboren
worden, of wij ook t e v e e 1 worden geregeerd. Denk eens
aan die honderden wetsbepalingen die jaarlijks worden uitge-
vaardigd, om ons, beschaafde Europeanen, te verhinderen dat
wij elkander den hals afsnijden of aan anderen doen zooals
wij niet zouden wenschen dat ons werd gedaan! Denk aan die
duizenden van rechters en praktizijns, wier gansche leven aan
de verklaring en toepassing van die honderden wetsbepalingen
gewijd i s ! En als gij u dat alles voor den geest hebt ge-
steld, kunt gij dan de gedachte onderdrukken, dat zoo Dobbo
lijdt door gebrek aan recht en wet, het beschaafde Westen
lijdt door overdaad?
Wij kunnen hier den handelsgeest in zijn eenvoudigsten
vorm aan het werk zien tot bevordering der beschaving. Handel
is de toovermacht die alles rüstig en vredig houdt, die al
deze wanluidende elementen in de harmonie eener welinge