orde een paar soorten van zulke uitgelezene schoonheid of
merkwaardigheid, dat zij kunnen wedijveren met het beste dat
Znid-America oplevert, en dat vaak overtreffen.
Terwijl ik op zekeren namiddag, bezig met mijne insecten
te schikken, mij door een schaar van verbaasde toeschouwers
omringd zag, liet ik enkelen een klein insect door een loupe
zien, hetgeen zoo groote verwondering wekte, dat allen er
naar wilden kijken. Ik zette dus het glas stevig vast in een
stukje zacbt hout op het vereischte brandpunt, plaatste er
toen eene kleine doornige tor onder van het geslacht Hispa,
en liet het dus ter beschouwing rondgaan. Bezwaarlijk kan
men zieh een denkbeeid maken van de opgewondenheid die
daaruit ontstond. Sommigen zeiden dat het diertje wel een el
lang was; anderen waren ontsteld en lieten het dadelijk val-
len; en allen waren even verbaasd, en gaven daaraan even-
zeer door geschreeuw en gebaren lucht als hinderen bij een
pantomine of bij een vertooning van het oxy-hydrogeen mikro-
skoop. En al die opgewondenheid werd te weeg gebracht door
een kleine hand-loupe, die slechts vier- of vijfmaal vergrootte,
maar aan hunne ongeoefende oogen toescheen dat wel honderd-
maal te doen.
Op den eersten dag van mijn verblijf hier ter plaatse ge-
lukte het een mijner jagers ten laatste de fraaie Nikobarische
duif te vinden en te schieten, waarnaar ik reeds zoo lang had
gezöcht. Geen der inwoners had haar ooit gezien, waaruit men
kan opmaken dat zij zeldzaam en schuw is. Mijn exemplaar
was een wijfje in voortreffelpken toestand, en de koperglans
en het groen van haar gevederte, de sneeuwwitte staart en
de prächtige hangende vederen van den nek werden zeer be-
wonderd. Naderhand kreeg ik een tweede exemplaar op Nieuw-
Guinea en een had ik er gezien op de Kajoa-eilanden. Boven-
dien komt deze duif voor op eenige kleine eilanden bij Makasser,
op andere in de nabpheid van Borneo en op de Nikobarische
BATJAN. 69
eilanden, waaraan zij hären naam ontleent. Zij voedt zieh op
den grond en gaat alleen op de boomen te roest, en is een
loome, vleezige vogel. Deze omstandigheden geven misschien
de verklaring waarom zij alleen op zeer kleine eilanden ge-
vonden wordt, terwijl zij op de grootere in de westelijke helft
van den Achipel geheel schijnt te ontbreken. Daar zij zieh op
den grond voedt, is zij blootgesteld aan de aanvallen van vleesch-
etende zoogdieren, die op de zeer kleine eilanden niet gevon-
den worden. Toch blijft hare verre verspreiding over de ge-
heele lengte van den Archipel, van het uiterste Westen tot
het uiterste Oosten, een vreemd verschijnsel, daar, met uitzonde-
ring van eenige weinige roofvogels, geen enkele andere landvogel
zulk een uitgestrekt gebied beeft. Vogels die zieh op den grond
voeden, schieten doorgaans te kort in het vermögen van ver
te vliegen, en deze soort is zoo groot en log, dat men haar
op het eerste gezicht niet tot een vlucht van een paal ver in
Staat zou rekenen. Echter toont een nauwkeurig onderzoek,
dat hare vleugels opmerkelijk groot zijn, grooter misschien in
verhouding tot hären omvang dan bij eenige andere duif, en
dat hare borstspieren verbazend zijn ontwikkeld. Een feit dat
mij werd medegedeeld door den zoon van mijn vriend den
heer Duivenbode van Ternate, geeft bovendien het stellig be-
wijs, dat deze vogel, in overeenstemming met deze eigenaar-
digheden van zijn bouw, het vermögen bezit om zeer verre
afstanden af te leggen. De heer van Duivenbode vestigde een
oliefabriek op een klein koraal-eiland, omstreeks een honderd
Eng. mijlen ten Noorden van Nieuw-Guinea, zonder eenig land
tusschen beide. Het eiland was gedurende een ja a r bewoond
geweest en in alle richtingen doorkruist, toen zijn zoon er een
hezoek kwam brengen; maar pas was zijn schooner ten anker
gekomen, toen van de zeezijde een vogel kwam aangevlogen,
die, eer hij den wal kon bereiken, uitgeput in het water
viel. Men zond een boot uit om hem op te visschen, en het