gehleven en van het eene tot het andere einde eene schier
gelijkmatige breedte hebben.
Indien nu deze kanalen ooit werkelijke rivieren geweest zijn,
dan moeten zij van eenig hooger gelegen gewest zijn afge-
stroomd, en dit is dan stellig aan de Oostzijde te zoeken,
omdat ten Noorden en Westen de bodem der zee op geringen
afstand van het strand tot een onpeilbare diepte daalt, terwijl
aan de Oostzijde een ondiepe zee, nergens dieper dan 50 va-
demen, zieh over den geheelen afstand tot Nieuw-Guinea',
die meer dan 40 nren bedraagt, uitstrekt. Eene opheffing ter
hoogte van slechts 300 voet zou dit geheele zeevlak in tame-
lijk hoog land veränderen, en de Aroe-eilanden geheel aan
Nieuw-Gninea vasthechten; en de rivieren die nu hare mon-
dingen hebben bij Oetanata en Wamoeka (6), zouden alsdan dat
geheele land kunnen doorsnijden en hare uitwatering hebben
door de kanalen der Aroe-eilanden, die nu met zout water
gevuld zijn. Voortredeneerende in deze onderstelling, kunnen
wij aannemen, dat toen het tusschenliggende land onder den
bodem der zee wegzonk, de Aroe-eilanden nagenoeg op hun
vorige hoogte bleven, wat inderdaad niet onwaarschijnlijk
is, wanneer wij de groote uitgestrektheid der ondiepe zee, en
het geringe bedrag der daling die het'land moet ondergaan hebben
om haar te doen ontstaan, in aanmerking nemen (7).
Maar het feit dat de Aroe-eilanden eenmaal met Nieuw-Guinea
zijn verbonden geweest, rust niet alleen op dezen grond. Er is
zulk eene treffende overeenkomst tusschen de voortbrengselen
der beide landen, als gewoonlijk slechts bestaat tusschen de
deelen van een en hetzelfde gebied. Ik verzamelde op de Aroe-
eilanden omstreeks honderd soorten van vogels, van welke reeds
omstreekstachtigsoortenook op Nieuw-Guinea zijn gevonden. Daar-
toe behooren de vleugellooze kazuaris, twee soorten van logge
loophoenders (Megapodii) en twee soorten van kortvleugelige
grondlijsters (P itta e), die zeker geen van allen in Staat waren
de meer dan 40 uren breede open zee over te steken, die de
Aroe-groep van Nieuw-Guinea scheidt. Maar zulk een slagboom
is even onoverkomelijk voor die vogels die alleen in het diepste
der wouden leven, zooals de bosch-ijsvogels (Dacelo Gaudichaudi),
de vliegenvangers van het geslacht Todopsis (8) , de groote
kroonduiven (Goura coronata) en de kleine houtduiven (Ptilo-
nopus perlatus, Pt. aurantiifrons en Pt. coronulatus). Om nu
te bepalen wat zulk een slagboom werkelijk vermag, kunnen
wij gevoegelijk Ceram tot voorbeeld nemen, dat juist even
ver als Aroe van Nieuw-Guinea verwijderd is, maar er door
een diepe zee van wordt gescheiden. Yan ongeveer zeventig
landvogels die Ceram bewonen, worden er niet meer dan vijf-
tien op Nieuw-Guinea gevonden, en geen van deze leeft op
den grond of in het dichte woud. De kazuaris van beide eilan-
den is verschiffend; de ijsvogels, papegaaien, duiven, vliegenvangers,
honigzuigers, lijsters en koekoeken zijn bijna altijd
kennelijk verschiffende soorten. Wat meer i s , ten minste twintig
geslachten die gemeen zijn aan Nieuw-Guinea en Aroe, strek-
ken zieh niet uit tot Ceram, en bewijzen dus met eene kracht
die ieder natuuronderzoeker moet gevoelen, dat de beide laatst-
genoemde landen hunne Fauna aan geheel verschiffende omstan-
digheden verscliuldigd zijn. Verder wordt op Aroe een echte ken-
goeroe gevonden van dezelfde soort als ook op Misool voor-
komt, welk eiland evenzeer Papoesch is in zijne voortbrengselen,
terwijl zoo niet geheel dezelfde, ten minste eene zeer
nauw verwante soort Nieuw-Guinea bewoont; maar op Ceram
komt geen dier van dat geslacht voor, ofschoon het nog
geen achttien uren van Misool verwijderd is. Nog een ander
klein buideldier, Parameies Doreyanus (9) , is aan Nieuw-Guinea
en Aroe gemeen. De vergelijking der insecten levert soortge-
lijke uitkomsten. De vlinders van Aroe zijn affen soorten van
Nieuw-Guinea, of althans vormen die uiterst geringe wijziging
ondergaan hebben; terwijl die van Ceram en Nieuw-Guinea