tuet vederen dio von stnal-blmiwon of groenen glaus hebbon,
en op hot gevool xijdoaohtig zijn. Hiorom heen loopt aan de
onderzijdo oon s u k i I I o xwarte band, gevolgd door glanzig, brons-
aehtig groon. terwijl bot oudoiiijf bodokt is naet haaraohtige
vederen van oon fnwüe wijnklour, dio aan den staart in zwart
o vergant. IV bnndols zij vederen gelijken eenigermate pp dio der
oohto paradijsvogels, maar zijn dun on solmial, bijna zoo lang
als de staart on /.wart van klour. Do kop is aan do zijden solioon
violot on duwoolaohtigo vodoren strekken zieh aan wcerszijdon
van den snavel over de neusgaten uit.
1k kwi\m te Doreli in bet bezit van een jong mannetje van
deze soort. waarvan ik bet gevederte voor overeenkomstig lioud
met dat van bet vohvassen wijije, gelijk dit. bij alle verwante
soorten bot geval is. De bovenzijde, vleugelen en staart zijn
ftaai roodaelitig bruin. en de onderzijde vertoont een lichte
asehklenr, dicht gestreept met smalle golvende zwarte banden.
Een bleeke streep loopt over bet oog, en een lange donkere
streep daalt van bet achterlioofd aan weerszijden längs den nek
naar beneden. Deze vogel is 14 duim lang, terwijl de inland-
sebe bniden van bet volwassen mannetje nauwelijks tien duim
meten. Dit is een gevolg van de wijze waarop de staart wordt
ingednwd, ten einde aan de sierpluimen van de borst zooveel
mogelijk bet overwicht te geven.
Bij Kaap York in Xoord-Australie vindt men een nauw
verwarne soort, de Prins-Alberts paradijsvogel ofPtiloris Alberti,
waarvan het wijfje bijna geheel met bet hier bescbreven jonge
mannege overeenkomt. De beide andere Australische vogels
die vroeger alleen bet geslacht Ptiloris uitmaakten, maar zeer
sterk op de genoemde paradijsvogels gelijken, zijn Ptiloris
paradisea en Ptiloris Yictoriae. De Paradijsvogel met Geschubde
Ber»t sehijnt tot bet boofdeiland Nieuvv-Guinea beperkt te zijn,
en is minder zeldzaam dan verscbeidene der andere soorten.
Kr zijn nog drie andere Nionw-Otiinecsobe vogels die door
Honirnigc scbrijvers onder de paradijsvogels worden gerang-
seliikt, en die, daar ze altbans even merkwaardig zrjri door
htm prächtig gevederte, bier met een woord rnoetea verroebl
worden. Do ¿erste is de parailijs-ekstcr (Astrapia nigra f*7') van
Lesson), een vogel ongeveer zoo groot als Paradisea rnbra,
maar met een zeer langen staart, op de bovenzijde met Sterken
violetgloed. De rug is bronsaebtig zwart, de lagere deelen
zijn groen, de keel en de nek zijn ornzoomd met breede losse
vederen van krachtige koperklenr, en de vederen van den
nek zelven en van de krnin van den kop zijn glinsterend
smaragdgroen. Al het gevederte rondom den kop is verlengd
en kan worden opgezet, en wanneer het door den levenden
vogel wordt uitgespreid, moet het een vertooning maken die
nauwelijks door eenigen der echte paradijsvogels kan overtroffen
worden. De bek is zwart en de pooten zijn geeL De Astrapia
sehijnt mij eenigermate het midden te honden tosseben de
Paradiseidae en de Epimaehidae.
Nauw met den beschreven vogel verwant is de Paradigalla
carunculata, dus genaamd naar een lei op den kalen kop.
Men gelooft dat deze vogel, evenals de vorige, debergaehtige
binnenlanden van Nienw-Gninea bewoont, maar hg is bmten-
gewoon zeldzaam; het eenige betende exemplaar bevindt zieh
in het Museum te Philadelphia.
De derde soort die wel bij de paradijsvogels gerangsehüki
wordt, is de Paradijs-wielewaal, door de oudere zoök«gen Paradisea
aurea of Oriolus aureus genoemd. Hg wordt thans ge-
woonlijk, met den Oriolns rege ns (**) van Australie tSerirolcs
chrysocephalus), tot bet geslacht Serienlus gebracht: maar de
vorm van den snavel en bet karakter van het gevederte schgnen
mij toe zoo eigenaardig te zijn, dat men uit hem een atzon-
derlijk geslacht zal inoeten vormeu. Deze vogel is bijna geheel
geel; alleen de keel, de staart en een deel van den ta g en
II. ä§>