64 b a t ja n .
op te roeien, en de rook eener stoomboot strekt hen gewoon-
lijk tot waarschuwing om zieh in eenige ondiepe baai o f enge
rivier of zieh in ’t woud yerschuilende kreek te verbergen,
totdat het gevaar voorbij is. De eenige manier om aan hunne
rooftochten paal en perk te stellen, zou zijn hen in hunne dor-
pen en sterkten aan te tasten en hen te dwingen den zeeroof
te laten varen, en zieh aan een strikt toezicht te onderwerpen.
Sir James Brooke handelde zoo inet de zeeroovers längs de
Noordwestkust van Borneo, en verdient den dank van de ge-
heele bevolking van Insulinde, omdat hij haar van de helft
harer vijanden verlost heeft.
Overal längs het Strand hier ter plaatse en op de daaraan
grenzende strook van laag zandig land maken de Pandanen
of schroefboomen ( iS) een prächtige vertooning. Sommige ge-
lijken op reusachtige vertakte luchters, veertig of vijftig voet
hoog, die aan het einde van elken tak een bundel verbazend
groote zwaardvormige bladeren dragen, van zes tot acht dui-
men breed en even zoovele voeten lang. Andere hebben een
enkelen onvertakten stam, zes of zeven voet hoog, waarvan
het bovendeel bekleed is met de schroefswijze gerangschikte
bladeren, en dragen aan het uiteinde eene enkele vrucht, zoo
groot als een zwanenei. Weder andere, in grootte het midden
houdende, dragen onregelmatige trossen ruwe roode vruehten,
en hebben, wanneer zij jong zijn, gladde, glanzige, dikkebladeren
, die somtijds tien voet lang en acht duim breed worden,
en overal op de Molukken en Nieuw-Guinea worden aange-
wend tot de vervaardiging van kokoja’s of slaapmatten, die
dikwijls zeer aardig met gekleurde figuren versierd zijn. Bij
alle soorten zijn de stammen geringd en de bladeren meer of
min doornig-gerand. Hooger opwaarts is de heuvel begroeid
met een woud van reusachtige boomen, waaronder vooral die
menigvuldig zijn, die de bars, damar genaamd, voortbrengen
(Damara sp.) (29). De inwoners van eenige kleine dorpen
op Batjan houden zieh uitsluitend bezig met dit product in te
zamelen en er fakkels van te maken, tot welk einde zij het
fijn stampen en er buizen van palmbladen mede vullen, die
omstreeks een el lang zijn. Deze fakkels zijn voor vele inboor-
lingen het eenige kunstlicht waarvan zij gebruik maken. De
damar vloeit soms te zamen tot groote massa’s, die van tien
tot twintig pond wegen, en öf aan den stam blijven hangen
öf aan den voet der boomen in den grond begraven worden
gevonden. De allerzonderlingste boomen van het woud zijn echter
een soort van vijgen, wier luchtworteis een pyramide vormen
die nagenoeg honderd voet hoog is en juist daar ein-
digt waar de boom zieh naar boven vertakt, zoodat de eigen-
lijke stam geheel ontbreekt. Deze pyramide of kegel wordt ge-
vormd door wortels van allerlei grootte, die meest in rechte
lijnen en meer of min schuinsehe richting naar beneden schieten,
elkander kruisen of door dwarstakken onderling verbonden zijn,
en zoo een dicht en ingewikkeld netwerk uitmaken, waarvan
alleen eene photographie een voldoende voorstelling zou kunnen
geven (*),. Ook de kanarieboom, wiens noot een zeer aangena-
men smaak heeft en eene voortreffelijke olie oplevert, is in
deze bosschen menigvuldig. Het vleezige omkleedsel van de
noot is het geliefkoosde voedsel der groote groene duiven van
deze eilanden (Carpophaga perspicillata) (30) , wier schor geroe-
koek en loom gefladder schier aanhoudend tusschen de takken
vernomen wordt.
Nadat ik tien dagen te Langoendi vertoefd had en allehoop
had opgegeven om de Nikobarische duif (*') of eene nauw daar-
mede verwante soort, die ik gemeend had hier te vinden,
mächtig te worden, besloot ik dat oord, waar ik geene nieuwe
vogels en slechts weinige insecten had kunnen opsporen, weder
te verlaten. Ik verliet het eilandje (want even als Kasiroeta
(*) Vgl. de afbeelding van zulk een boom in Deel I , tegenover blz. 138.
II. 5