vijftig van de honderd praatten steeds allen te gelijk, en dat
niet in de zackte, afgemeten tonen van den koel beleefden
Maleier, maar met luide stemmen, kreten en gillend gelach,
waardoor zieh de vrouwen en kinderen zelfs nog meer onder-
scheidden dan de mannen. Alleen wanneer zij inij aanstaarden,
gunden zij hunne tongen een weinig rust, omdat zijdangeheel
oog waren. De zwarte teelaarde die hier over de koraalrots
ligt gespreid, is bijzonder vet, en het suikerriet was schooner
dan ik het nog ooit had gezien. De rietstokken die naar de
boot werden gebracht, waren dikwijls tien en zelfs twaalf
voet lang en dik naar evenredigheid, met körte leden over
de geheele lengte, die tusschen de knoopen door den overvloed
van het rijke sap gezwollen waren. Te Dobbo bedingt men er
een hoogen prijs voor, van 5 tot 15 centen per stok, en er
is een onverzadelijke vraag naar onder de bemanning der
prauwen en de vissehers van Babber (ä5). Hier wordt pnop-
houdelijk snikerriet gekauwd. De bevolking leeft er ten deele
van en voedt er zelfs soms hare varkens mede. Nagenoeg bij
ieder hnis vindt men hoopen afval van het riet; en groote
teenen manden om het in te werpen naarmate het is uitge-
kauwd, vormen overal een gewoon artikel van huisraad. Op
welken tijd van den dag ook gij eene woning binnentreedt,
kunt gij zeker zijn drie of vier menschen te vinden met een
el riet in de eene h an d , een mes in de andere en een mand
tusschen de beenen, afsnijdende, schillende, kauwende en manden
vullende met een volhardenden ijver, die u het grazen
eener hongerige koe of de wijze waarop eene rups de bladeren
wegmaait, voor den geest brengt.
Na eene afwezigheid van vijf dagen keerden de booten van
Dobbo terrug, Ali en al de zaken waarom ik hem gezonden
had in goede orde medebrengende. Een groote menigte was
samengevloeid om de aangebrachte goederen naar huis te
dragen, waaronder eene groote hoeveelheid kokosnoten, die
hier eene gezöchte lekkernij zijn. Vreemd schijnt het dat hier
nooit kokospalmen geplant worden; maar de inboorlingen
kunnen het niet over zieh verkrijgen een goede noot in den
grond te stoppen, met het vooruitzicht om daarvan eerst na
twaalf jaren een oogst in te zamelen. Ook vreezen zij dat de
vruchten zullen opgedolven en gegeten worden, indien er niet
dag en nacht op gepast wordt. Onder de zaken die ik had
laten komen, was ook een kelder arak, en natuurlijk werd
ik nu belegerd met verzoeken om een slokje. Ik gaf hun een
flesch, die zeer spoedig geledigd was, ofschoon men mij ver-
zekerde dat een groot deel der aanwezigen er niet van had
geproefd. Daar ik vreesde dat mijn kelder spoedig zou zijn
uitgeput, wanneer ik aan al hunne aanvragen voldeed, zeide
ik dat ik hun eene flesch ten geschenke had gegeven, maar
dat zij voor de tweede moesten betalen, en dat ik in het
vervolg voor elke flesch een paradijsvogel vorderde. Dadelijk
werd een inzameling gedaan aan de naburige huizen en een
ropij in Hollandsche kopermunt bijeen gebracht, waarmede zij
de tweede flesch betaalden, die even spoedig geledigd was
als de eerste. Zij werden toen zeer spraakzaam, maar minder
roezig en lästig dan ik verwacht had. Sommigen vormden een
kring om mij en vroegen mij, misschien voor de twintigste
maal, naar den naam van mijn land, en daar zij dien niet
konden uitspreken, Melden zij vol dat ik hen bedroog, en
maar een naam noemde dien ik zelf verzonnen had. Een kluchtig
oud man, die een potsierlijke gelijkenis had met een vriend
van mij te huis, werd bijna boos. “Unglung!” zeide hij, “wie
hoorde ooit zulk een naam ? — anglang — anger-lang — dat
kan niet de naam van een land zijn; gij houdt ons voor den
gek.” Yervolgens beproefde hij zijne meening door een voor-
beeld te staven. “Mijn land is Wanoembai — iedereen kan
Wanoembai zeggen. Ik ben een “orang Wanoembai.” Maar
N-glung! wie hoorde ooit zulk een naam? Kom, zeg ons den