verdienen zon zijn, en toonde hem mijn voorraad kralen, messen,
manufacturen en tabak, alles zaken die ik bij hem en
de zijnen zou verteren, indien bij mij een plaatsje in zijn huis
wilde inruimen. Hij scheen hierdoor een weinig van zijn stuk
gebracht en zeide dat hij er eens met zijne vrouw over zou
spreken; inmiddels ging ik een kleine wandeling doen om den
omtrek te zien. Daarvan teruggekeerd zond ik andermaal mijn
stuurman, met de boodschap dat ik weg zou gaan, indien hij
mij niet een deel van zijn huis wilde afstaan. Na een half uur
ongeveer keerde deze terug met zijn antwoord; maar wat hij
vroeg voor het gebruik van een klein deel zijner woning ge-
durende enkele weken, was zooveel dat er het halve huis voor
had kunnen gebouwd worden. Daar echter de eenige moeilijk-
heid nu een geldelijke bleek te zijn, pakte ik omstreeks 10
eilen katoen, eene bijl, eenige weinige kralen en wat tabak
bij elkander, en zond ze hem als mijn laatste hod voor dat
gedeelte van het huis dat ik vroeger had aangewezen. Na nog
eenig over en weêr praten werd dit aangenomen, waarop ik
onmiddellijk het gehuurde kwartier betrok.
Het huis was groot en vrij wel gebouwd; het stond omstreeks
zeven voet hoog op païen en de wanden verhieven zieh
nog drie of vier voet tot aan het hooge spitse dak. De vloer
was van bamboe-latten en in de helling van het dak was een
vervaarlijk groot luik, dat kon worden opgetild en geschoord,
om licht en lucht in te laten. Aan het einde waar dit zieh
bevond, was de vloer, over eene lengte van tien en eene
breedte van twintig voet, ongeveer een voet opgehoogd, en dit
gedeelte, ofschoon van de overige binnenruimte niet afgeslo-
ten , was het kwartier dat ik zou bewonen. Er was echter aan
het ééne einde door een atappen beschot een soort van keu-
kentje afgeschoten, met een vloer van leem en een rak voor
potten en pannen. Aan het tegenovergestelde einde liet ik mijn
muskieten-gordÿn ophangen, en toen mijn koffers en doozen
en voorraad längs de wanden waren geschikt, een tafel en
een zitplaats waren opgeslagen, en alles een weinig gestoft en
gereinigd was, scheen mij de plaats al heel wel hewoonhaar
toe. Mijne boot werd vervolgens op strand gehaald en met palmbladen
overdekt, de zeilen en riemen werden binnenshuis gebracht,
twee stellages werden opgericht, de ebne buiten- de
andere binnenshuis, om mijne exemplaren aan op te hangen
voor het drogen, en mijne bedienden werden aan ’tw e rk ge-
zet om hunne geweren schoon te maken en alles voor de ver-
vulling onzer taak in gereedheid te hrengen.
Den volgenden dag hield ik mij bezig met de paden in den
onmiddellijken omtrek te verkennen. De kleine rivier die wij
waren opgevaren, houdt hier op bevaarbaar te zijn, en is hoo-
ger op slechts een kleine rotsige beek, die in het warme seizoen
geheel uitdroogt. Nu echter stroomde er eenig water döor, en
een pad dat gedeeltelijk door, gedeeltelijk längs het bed liep,
beloofde een goede vangst van insecten, daar ik hier den prächtigen
blauwen vlinder Papilio Ulysses, nevens onderscheidene
andere fraaie soorten, in trage vlucht zag fladderen, en n u e en s
rust nemen hoog in het gehladerte dat over het water hing,
dan eens nederstrijken op de vochtige rots of aan den rand
van modderige plassen. Een weinig verder vertakten zieh door
een jonger boschgewas onderscheidene paden naar suikerriet-
velden, tuinen en verspreide woningen, en daarachter teekende
een donkere muur van groen, met hoomstammen als gestreept,
de grenzen van het oorspronkelijke woud. Het gefluit van vele
vogels beloofde een goede* jacht, en werkelijk vernam ik bij
mijn terugkomst, dat mijne jongens reeds twee of drie soorten
geschoten hadden die mij nog nieuw waren, terwijl mij des
avonds door een inboorling een zeldzame en fraaie soort van grond-
lijster (Pitta Novae Guineae) werd gebracht, die tot dusverre
alleen als bewoner van Nieuw Guinea bekend was (3 ).
Bij nadere kennismaking boezemden mij de lieden in wier