belioud , aangenomen is , kan ik ze niet als zeker aanmerken, zoolang niet
blijkt op welk bericht of welke opneming zij berust. De kaarten van Sal. Müller
en Modera geven daartoe geen aanleiding.
(7) Het is ons in noot^ä gebleken, dat de loop dezer kanalen, of soen-
gei’s (rivieren), zoo als de Maleiers ze noemen, zoo eenvoudig niet is ,
als Wallace zieh dien voorstelt; dat er ook zijtakken noord- en zuidwaarts
gaan eh dat Aroe veel meer in tal van eilanden verbrokkeld is, dan hij
het voorstelt. Ook wat hij van de gelijkmatige diepte der kanalen zegt,
wordt niet door andere getuigenissen bevestigd. Zoo zegt b.v. Earl in
“Journal of the Indian Archipelago” , VI, p. 248: “De eilanden zijn van
elkander gescheiden door nauwe kanalen, waarvan sommige een groote
diepte hebben , en men zegt, dat in een van deze een draaikolk gevonden
wordt van zoo afschrikkenden aard, dat de inboorlingen zieh zelfs niet
met grootere vaartuigen in de nabijheid durven wagen.” Ook zelfs omtrent
de gelijkmatige wijdte moet ik twijfel opperen, daar op het kaartje van
von Rosenberg het kanaal tusschen Maikoor en Tabberfane zieh in het
midden sterk verbreedt. Het blijkt, dunkt mrj, uit dit een en ander,
dat de gissingen van Wallace omtrent het ontstaan der Aroe-eilanden wel
wat voorbárig zijn , en dat het terrein nog te weinig onderzocht en te onbekend
is , om zieh nu reeds aan zulke gissingen te wagen.
(8) Een door prins Bonaparte gecreSerd subgenus van Terpsiphone, welk
geslacht tot de familie der Muscicapidae en de subfamilie der Myiagrinae
behoort. Vgl. over de Todopsis-soortcn van Nieuw-Guinea, Finsch “Neu
Guinea und seine Bewohner”, S. 26 en 168.
(9) Niet, zooals Wallace schrijft, Parameies Doreyanus. Het diertje
heeft veel overeenkomst met een rat en volgt ook de levenswijze van een
rat. Het is het eerst ontdekt door Quoy en Gaimard en door hen afgebeeld
in “Voyage de l’Astrolabe”, pl. .XVI.
O Zie Dl. I , bldz. 370, noot 6.
(1J) Vgl. over de hier aangehaalde werken boven bldz. 168, noot 7,
en Dl. I , bldz. 239, noot 12.
( lä) B. v. Ipomaea purpurea , ofschoon hier ook wel de veel meer bekende,
overal in de tuinen gekweekte, met de Ipomaea's nauw verwante
Convolvvlus tricolor had mögen genoemd worden. Ook meene men niet,
dat het Indie geheel aan prächtig bloeiende convolvulaceeSn ontbreekt.
Junghuhn was opgetogen over de schoone bloemen der Ipomaea’s van de
“tropische duinflora” op Java. Zie zijn “Java, deszelfs gedaante, beklee-
ding en inwendige structuur” , Dl. I , bldz. 261.
(13) JJlex Europäern, Calluna vulgaris, Hyacinthus non scriptus,
Papaver Rhoeas, Ranunculus acris, Orchis Moria, en gedeeltelijk verwante
soorten, die populair onder dezelfde namen begrepen worden.
(14) Crataegus oxyacantha, Pyrus malus, Ilex aquifolium, Sorbus
aucuparia, Sarothamnus scoparius, Digitalis purpurea, Primula veris,
vulgaris, elatior, Vicia sativa.
(16) Ditzelfde thema is reeds, ofschoon wat minder nitvoerig, door
Wallace behandeld in het Zestiende Hoofdstnk, Dl. I, bldz. 412. Zijne
geheele voorstelling van de schaarschheid der bloemen in tropische landen
is intusschen op het eiland Java niet toepasselijk. Leest men Junghuhn s
gloeiende schetsen van Java’s plantbekleeding, dan zal men hem telkens
opgetogen vinden over den schitterenden kleurendos. De reden zal intusschen
, althans gedeeltelijk, wel zijn , dat het oorspronkelijke woud, waarop
de opmerkingen van Wallace hoofdzakelijk slaan, op dat eiland op zoo
groote schaal voor eene later we§r gedeeltelijk opgegeven cultuur heeft plaats
gemaakt.