vertooning maakt. De bek is oranje-geel en de pooten zijn fraai
kobalt-blauw *).
Het wijfje van dit kleine juweel is zulk een eenyondig ge-
kleurde vogel, dat men op het eerste gezicbt nauwelijks zou
kunnen gelooven, dat het tot dezelfde soort behoort. De boven-
zijde is dof aardacbtig bruin, en alleen op de randen van de
schachten vertoont zieh een flauwe tint van oranje. De önder-
kant is bleeker, geelachtig bruin, geschubd en geteekend met
smalle, donkere strepen. De jonge mannetjes zijn volkomen gelijk
aan de wijfjes, en ondergaan zonder twijfel een reeks van verande-
ringen even merkwaardig als die van Paradisea rubra; maar
tot mijne spijt gelukte het mij niet exemplaren te bekomen die
ze genoegzaam ophelderen.
Dit fraaie vogeltje bewoont de lagere boomen in de dichtste
gedeelten ( ls) der wouden, en voedt zieh met verschillende
vruchten, waaronder er zijn wier grootte aan die van den vogel
geheel onevenredig schijnt. Hij is zeer vlng zoowel met de vleugels
als op de pooten, en maakt onder ’t vliegen een snorrend ge-
luid, eenigermate in de manier der Zuid-Americaansche
Pipra’s. Dikwijls fladdert hij met de vleugels en pronkt hij met
de fraaie waaiers die zijne borst versieren, terwijl de sterdra-
gende staartdraden uiteen wijken met een bevallige dubbele
krommmg. Hij komt tamelijk veel voor op de Aroe-eilanden,
waarvan het gevolg was, dat hij, te gelijk met Paradisea apoda,
reeds zeer vroeg naar Europa gezonden werd. Ook vindt men
hem op het eiland Misool en alle deelen van Nieuw-Guinea die
door natuuronderzoekers bezocht zijn.
Wij komen thans tot den merkwaardigen kleinen vogel, het
eerst afgebeeld doorBuffon, en door Boddaert “Paradisea speciosa,”
*) Zie de afbeelding op het bovendeel der plaat aan het begin van dit
Hoofdstuk.
d. i. de Schoone paradijs vogel genoemd. Prins Bonaparte heeft
daaruit, met nog öene verwante soort, een afzonderlijk geslacht
gevormd, onder den naam van Diphyllodes, wegens den merkwaardigen
dubbelen mantel die den rüg bekleedt.
De kop van dezen vogel is bedekt met körte, bruine, flu-
weelachtige vederen, die zieh zoover over den snavel uitstrekken
dat zij de neusgaten bedekken. Op den nek verrijst een dichte
massa stroogele vederen, die ongeveer anderhalven duim lang
zijn, en een mantel vormen over het bovendeel van den rüg. Daar-
onder, en een
band vormende
die omstreeks
een derde van
een duim verder
reikt, is een
tweede mantel
van rijke, glan-
zige, roodbruine
vederen. Het
overige van den
rug is oranje-
bruin, de dek-
Dipliyllodes speciosa.
pennen van den
staart en de staart zelf zijn donker bronskleurig, de vleu-
gelen licht oranje-achtig ledergeel. De geheele onderzijde is
bedekt met een overvloed van gevederte dat aan den rand
van de borst te voorschijn komt, en schitterend donkergroen
is, met een purperen weerschijn. Yan het midden der borst
af strekt zieh een breede band van schubachtige vederen
van dezelfde kleur benedenwaarts uit, terwijl de kin en keel
fraai metaalglanzig brons zijn. Midden uit den staart steken
twee smalle, omstreeks tien duim lange vederen u it, van prächtig
staal-blauwe kleur. Deze zijn alleen aan de binnenzijde gevlagd,