een vlinder beschreven, d ie , in rast zijnde, zoo treffend op
een dor blad gelijkt, dat hij daardoor aan de aanvallen zijner
vijanden ontkomt. Men kan dit een “beschermende gelijkenis”
noemen. Indien echter deze vlinder, zeit een smakelijk hapje
voor vogels zijnde, groote overeenkomst had gebad met een
anderen vlinder waarvan de vogels een afkeer hebben en die
daarom nooit door hen gegeten wordt, dan zou hij daardoor
even goed beschermd zijn geworden als door zijne gelijkenis
met een blad. Zulk eene overeenkomst nu kunnen wij “naboot-
sing” noemen, in navolging van het Eng. “mimicry,” dat
daarvoor gebezigd werd door den heer Bates(17) , die het eerst
het doel van die merkwaardige uitwendige navolgingen van
het eene insect door het andere, tot verschiffend geslacht of
familie of zelfs tot een andere orde behoorende, heeft aan den
dag gebracht. De sesia’s, een groep van kleine vlinders, die
door hunne doorschijnende vleugelen op wespen en horzelen
gelijken, zijn de beste voorbeelden van zulke “nabootsing,”
die ons eigen land oplevert ( 1S).
Langen tijd waren affe bekende gevallen van nauwkeurige
uitwendige gelijkenis van het eene dier met een ander in
waarheid geheel verschiffend, tot insecten beperkt, en men
kan zieh daarom voorstellen met welk genoegen ik op het
eiland Boeroe twee vogels ontdekte, die ik telkens met elkander
verwisselde, ofschoon zij tot verschiffende en zelfs vrij ver
van elkander verwijderde families behooren. Een van deze is
een honigzuiger, Tropidorhynehus Bouruensis geheeten, de andere
eene soort van oriool, die men Mimeta Bouruensis heeft
gedoopt. De oriool gelijkt op den honigzuiger in de volgende
bijzonderheden: de beide vogels vertoonen aan de boven- en
onderzijde juist dezelfde schakeeringen van licht en donker
b ruin; de Tropidorhynehus heeft een groote k ale, zwarte vlek
rondom de oogen, die 'in de Mimeta is gecopieerd door een
piek met zwarte vederen; de kruin van den kop heeft bij den
Tropidorhynehus door de smalle schubvormige vederen een
schubachtig voorkomen, dat bij de Mimeta wordt nagebootst
door een donkere streep, die over de breedere vederen is ge-
trokken; de Tropidorhynehus heeft op den nek een soort van
kraag, bleek van kleur en gevormd door zonderling omge-
krulde vederen (eene eigenaardigheid die aan het geslacht den
naam van “monnikvogel” heeft doen geven), en daaraan beant-
woordt in de Mimeta een bleeke streep op juist dezelfde plaats;
eindelijk vertoont de bek van den Tropidorhynehus aan het
benedeneinde eene uitpuiling, die ook bij de Mimeta is waar
te nemen, ofschoon zij anders in het geslacht waartoe die vogel
behoort, niet gevonden wordt. De uitkomst i s , dat bij een op-
pervlakkig onderzoek de vogels dezelfde schijnen te zijn, ofschoon
zij in waarheid in bouw aanmerkelijk verschiffen, en
naar geen stelsel v a n ' natuurlijke rangschikking bij elkander
kunnen geplaatst worden (,9).
In het naburige eiland Ceram vinden wij geheel verschil-
lende soorten van beide deze geslachten, die, zonderling ge-
noeg, even sterk op elkander gelijken als die van Boeroe. De Tro-
pidorhynchus subcarinatus (20) heeft eene aardachtig bruine kleur,
getoetst met okerachtig geel, kale oogholten, zwartaebtige wan-
gen en den gewonen omgekrulden kraag op den nek. De Mimeta
Forsteni, die in zijn gezelschap voorkomt, is hem in d e tin ten
van affe lichaamsdeelen volkomen gelijk, en affe bijzonderheden
zijn even nauwkeurig als in de eerstgemelde soorten
nagebootst.
E r zijn tweeerlei gronden waaruit wij in zoodanige geval-
len kunnen afleiden, welk der beide dieren het voorbeeld en
welk de navolging is. De honigzuigers waarvan hier sprake
is, zijn gekleurd op de wijze die algemeen is in het geslacht
waartoe zij behooren, terwijl de oriolen daarentegen zijn afge-
weken van de vroolijke gele tinten die onder hunne verwanten zoo
gewoon zijn. Hieruit zijn wij geneigd te besluiten, dat het laatst-
1 1 *