schreden doen ora tot de behandeling van zaken te komen.
Zij zouden een voor 66n spreken, met zachte stem en groote
bedachtzaamheid, en de wijze van een koop te slniten zon
daarin bestaan, dat zij bedaard ieder aanbod verwierpen, of
zieh verwijderden zonder een woord meer aan de zaak te ver-
spillen, tenzij bet bod werd verhoogd tot het bedrag dat zij
bereid waren aan te nemen. Ons volk, waarvan velen deze
reis nooit te voren gemaakt hadden, scheen door de voorbeel-
deloos siechte manieren der eilanders zeer geergerd te zijn,
en kon slechts langzamerhand tot de eerste sebreden tot ver-
broedering met die zwarte kerels gebracht worden. Zij deden
mij denken aan een gezelschap van heele zoete, ordentelijke
kinderen, plotseling overvallen door een troep onstuimige en
tierende knapen, wier gedrag ze erg buitensporig en ondeu-
gend vonden.
Deze trekken van geaardheid zijn treffender en bewijzen
meer voor volstrekt verschil, dan zelfs de zoo uiteenloopende
physische eigenaardigheden der beide rassen, ofschoon ook die
zeer opmerkelijk zijn. De roetabhtig zwarte huidkleur, het op
een raagbol lijkende hoofd van kroezig haar en de scherp ge-
teekende gelaatsvorm, geheel van het Maleische type verschillende,
zijn zaken die wij niet kunnen gelooven dat enkel aan
den invloed van het klimaat of andere wijzigende krachten op
66n en hetzelfde ras zijn toe te schrijven. Het gelaat der Ma-
leiers heeft het Mongoolsche type, breed en eenigszins plat.
De wenkbrauwen zijn platgedrukt, • de mond wijd, maar niet
vooruitstekend, de neus klein en, behoudens de groote verbreeding
der neusgaten, w£l gevormd. Het gelaat is glad en
vertoont zelden eenig spoor van een baard; het haar zwart, grof
Cn volkomen sluik. De Papoea daarentegen heeft een gelaat dat
wij saamgedrukt en vooruitstekend mögen noemen. De wenkbrauwen
zijn uitpnilend en overhangend, de mond is groot en komt
naar voren, terwijl de neus zeer groot i s , met een benedenwaarts
verlengde spits, een dikken rüg en wijde gaten. In
het gelaat van den Papoea is de neus een in ’t oog loopend
en aanmatigend deel, terwijl hij zieh bij de Maleiers zedig
terugtrekt. De ineengedraaide baard en het kroezige haar
van den Papoea voltooien dit merkwaardig contrast. Hier had
ik dus eene wereld bereikt, door een mij nog vreemd volk
bewoond. Tusschen de Maleische stammen, in wier midden
ik eenige jaren had gesleten ( ') , en het Papoesche ras, welks
gebied ik thans betreden had, kan men veilig zeggen, dat,
zoowel uit physisch als moreel oogpunt, het verschil even
groot is als tusschen de roode Indianen van Zuid-America en
de negers van de kust van Guinea aan de andere zijde van
den Atlantischen oceaan.
Jan. 1, 1857. Dit is een dag geweest van onbegrijpelijk ge-
not. Ik heb rondgedoold in de bosschenvan een eiland, zelden
door Europeanen bezocht. Voor den dageraad verlieten wij
onze ankerplaats en in een uur bereikten wij het dorp Haar (!),
waar wij drie of vier dagen zouden vertoeven. De heuvelenrei
wijkt hier zooveel terug, dat zij een kleine baai vormt, en is
verbrokkeld tot pieken en kegels, afgewisseld door vlakten en
diepten. Een breede oever van het witste zand omzoomt het
binnenste der baai; daarachter verheft zieh eerst een massa
kokospalmen, waarin de hutten verscholen liggen, en hooger-
op een groote verscheidenheid van dicht geboomte. Kano’s en
booten van verschillende grootte waren op het strand gehaald,
en een paar leegloopers met eenige kinderen en een hond
staarden onze prauw aan terwijl wij ten anker kwamen.
Toen wij aan wal waren gegaan, was het eerste wat onze aan-
dacht trok een groote en welgebouwde loods, waaronder men
bezig was een lange boot te bouwen, terwijl onderscheidene
andere in verschillende Stadien van bewerking hier en daar
längs het strand geplaatst waren. Onze kapitein, die er een
paar van matige grootte voor zijn handel met de eilanden der