CICINNUKUS BE GUUS EN SELEUCIDES ALBA.
ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
DE PAR AD US VOCE LSDaar
vele mijner tockten bepaaldelijk ten doel hadden paradijs-
vogels van verschillende soort te verzamelen, en hunne levens-
wijze en geographische verspreiding zooveel mogelijk te leeren
kennen, en daar ik (voor zoover mij hekend is) de eenige
Engelschman hen die deze heerlijke vogels in hunne eigene
bosschen waargenomen en vele exemplaren geschoten of op
andere wijze verkregen heeft, stel ik mij voor de uitkomsten
van mijne waarnemingen en onderzoekingen daaromtrent hier
in een algemeen overzicht samen te vatten.
Toen de eerste Europeesche reizigers de Molukken bezoch-
ten , om kruidnagelen en muskaatnoten op te koopen — specerijen
die toen schaars voorkwamen en met hooge prijzen betaald
werden bood men hun ook de gedroogde huiden aan van
vogels die zoo vreemd en scboon waren, dat zij zelfs de be-
wondering dier scbraapzuchtige fortuinzoekers gaande maakten.
De Maleische kooplieden gaven hun den naam van “Manoek
dewata” , of godenvogels (’); en de Portugeezen, die deze gedroogde
vogels van pooten en vleugels beroofd vonden en geen
zekere berichten omtrent hen konden inwinnen, noemden ze