kwam het kolenschip van Amboina terug, zoodat de reis kon voortgezet
worden.” Het moet, dunkt mij, voor onze zeeofficieren een grootekwelling
geweest zijn, dat Wallace, die later ook over dit een en ander uitweidt,
getuige is geweest van het gebrek aan goede voorbereiding en beleid, dat
deze geheele expeditie heeft gekenmerkt.
( “ ) Dit ziet op het beruchte Roemsram (verbastering zoo men meent
van Roemah Islam) van Doreh, zeker geen gemeentehuis , maar eer een
tempel tot vereering van de nagedachtenis der voorouders, terwijl sommi-
gen daarin zelfs een spoor vinden van den Lingga-dienst. De naam van
dit gebouw (huis van den Islam) schijnt daaraan gegeven, öf omdat het
een navolging is van de moskeeSn van Ternate of Tidore, öf tot bespotting
der pogingen van de Mohammedaansche priesters, nu en dan door den
Sultan van Tidore gezonden, om proselieten te maken onder de Papoea’s.
Men zie over dit gebouw en zijne bestemming, waarover het kieschheids-
halve maar boter is, even als Wallace deed, te zwijgen, “Nieuw-Guinea,
ethnographisch en natuurkundig onderzocht”, blz. 151—156, en Gouds-
waard, “de Papoewa’s. van de Geel'vinksbaai”, (Schiedam, 1863), blz. 69.
(12) Dit is de titel der Nederlandsche vertaling door Dr. T, C, Winkler
(Zalt-Bommel, 1864). De Engelsche titel is vermeld boven blz. 168,
noot 7. Over de paaldorpen kan men het best het genoemde werk van
Lyell raadplegen; zoo men wil ook de “Geschiedenis der wereld” van
Adolf Streckfuss” , D. I , blz. 7 ^ 1 0 .
(13) Namelijk de Etna; vgl. hierboven noot 10. De zendelingen hadden
herhaaldelijk gepoogd den gezagvoerder van het met kolen beladen bark-
schip over te halen om nog eenigen tijd te vertoeven of ten minste een
gedeelte zijner lading op Mansinam in eene loods op te slaan, maar te vergeefs.
(14) Of Domicella atricapilla. Zie D. I , blz. 525, noot 14. Zooals
daar reeds gezegd i s , geeft Wallace in zijne verhandeling “on the parrots
of the Malayan region” dezen vogel alleen op als bewoner van Ceram
en Amboina. Evenwel werd de vogel door Wallace zelven en zijn ad-
sistent Allen ook gevangen op Waigeoe en Misool (Gray, Proceedings of
the Zoöl. Soc., 1861, p. 436), en door Bernstein op Waigeoe. Maar nog
vreemder is het dat Wallace hier ook de door Finsch, die “Papageien”,
I I , S. 766, in twijfel getrokken opgave van Lesson bevestigt, dat deze
vogel mede op Nieuw-Guinea voorkomt, ofschoon hij in genoemde verhandeling
daarvan niet gewaagt. Moet ook soms aan een verwisseling van
Lorius domicella met Lorius lory (Domicella lori bij Finsch) gedacht
worden, welke laatste vogel bepaaldelijk op Waigeoe en Misool en op
Nieuw-Guinea in de omstreken van Doreh te huis is ? Zie Finsch, die Papageien,
H , S. 772.
(u ) Zie boven blz. 28, noot 13.
(16) Dit is dekampong Ajambori, breeder beschreven in “Nieuw-Guinea,
ethnographisch en natuurkundig onderzocht” , blz. '157. Volgens deze beschrijving
bevatten de groote huizen acht, de kleinere vier vertrekken.
(’7) Men zou hieruit opmaken dat Wallace dit karakter van “kolonisten
alleen uit het verschil van levenswijze afleidt. Intusschen merkte ik reeds
noot 7 op, dat de bevolking van Doreh voor werkelijke kolonisten, afkomstig
van Mifoor, gehouden wordt.
(48) Zij behooren namelijk tot denzelfden stam als de bevolking van het
Arfak-gebergte (zie “Nieuw-Guinea, ethnographisch en natuurkundig onderzocht”
, blz. 164), en wellicht is Arfak eigenlijk de naam van dien
stam, op het door hen bewoonde gebergte overgedragen.
(*9) Zie boven blz. 240, noot 17.
(sn) Door anderen Amberbakin en Amberbakkan geschreven.
(2I) Andere schattingen zijn lager. “Längs de Noordkust van het westelijke
schiereiland strekt zieh een bergketen u it, die bij de Kaap de
Goede Hoop 7500, bij Kaap Amberbaki 8100 voet hoog is, en zieh in
den Goenong Arfak aan de Doreh-baai tot ruim 8700 voet verheft.” De
Holländer, Land en Volkenkunde, Dl. H , blz. 401.
Door d e expeditie met de Etna uitgezonden, werd het Arfak-gebergte
bezocht en met de bevolking kennis gemaakt, die zieh jegens de Euro-
peesche gasten zeer vertrouwelijk en hulpvaardig toonde. De tocht wordt
in het meergemeld verhaal dezer expeditie blz. 71 w ., de bevolking blz.
164 w. beschreven. Over de vulcanische verschijnselen waarvan de Arfak
in 1864 het tooneel was, zie Deel I , blz. 31. noot 19.
(25j De uitdrukking: “hij had in tijds kunnen terug zijn” , bewijst dat
Wallace omtrent den tocht van de Etna siecht onderricht was. Dat schip
kwam op den 15den Mei voor het eerst te Doreh en had te voren de
Zuidwestkust van Nieuw-Guinea bezocht. Ook blijkt uit het meergemeld
verslag der reis volstrekt niet, dat men den tijd moedwillig verzuimdhad
en dat het kolenschip gerechtigd was geweest te vertrekken. Men was
zelfs zeer verbaasd het niet meer te vinden, maar hoopte dat het door