DERTIGSTE HOOFDSTUK.
DE AROE-EILANDEN.
V e r t o l i j f te D o b b o .
(Januari tot Maart 1857.)
Op den achtsten Januari 1857 landde ik te Dobbo, de han-
delsvestiging der Chineezen en Boegineezen die de Aroe-
eilanden jaarlijbs bezoeken. Zij ligt op het kleine eiland Wam-
ma ( ') , op een zandige landtong, die noordwaarts uitsteekt en
juist breed genoeg is om drie rijen huizen te bevatten. Of-
schoon deze op het eerste gezicht met haar vertaten voorkomen
een vreemd gekozen plaats schijnt om een dorp op te bouwen,
biedt zij echter groote voordeelen. E r is een open invaart van
de westzijde tusschen de koraalriffen door die het land omzoo-
men, en er is , zoowel in den oost- als in den westmoeson,
goede gelegenheid om bij het dorp te ankeren, nu aan de
66ne, dan aan de andere zij de. Daar het in drie richtingenge-
heel open ligt voor de zeewinden, is het gezond; en de prau-
wen kunnen er met groot gemak op het zachte zandige Strand
worden gesleept, om voor de verwoestingen van den paalworm
beveiligd te worden en uit te rüsten voor de thuisreis. Aan
het zuidelijk uiteinde gaat de zandbank over in het Strand
van het eiland, en zij wordt daar beschut door een welig ge-
was van woudboomen. De huizen zijn van verschillende grootte,
maar allen naar hetzelfde model gebouwd. Het zijn niets meer
dan groote met riet gedekte schüren, waarvan een klein deel,
nabij den ingang, als woning wordt gebruikt, terwijl het overige
is afgesloten en dikwijls door ¿¿n of twee vloeren verdeeld, ten
einde er meer koopwaren en voortbrengselen des lands in te
kunnen bergen.
Daar wij vroeg in het seizoen gekomen wa ren, vonden wij
de meeste huizen ledig, en had de plaats een uiterst eenzaam
voorkomen; de gansche bevolking die ons bij het aan wal gaan
ontving, bestond uit omstreeks een half dozijn Boegineezen en
Chineezen. Onze kapitein, de heer van Waasbergen (2), had
beloofd mij aan een huis te helpen, maar er deden zieh on-
voorziene moeilijkheden voor. Een, dat te huur was, had nog
geen dak, en de eigenaar, die het op speculatie bouwde, kon
er niet voor instaan dat het binnen een maand zou gereed
zijn. Een ander, waarvan de eigenaar gestorven was, en waarop
ik dus als de eerstkomende onbetwiste aanspraak kon maken,
had belangrijke herstellingen noodig, en er was niemand te
vinden die zieh daarmede wilde belasten, ofschoon er omstreeks
vier maal de waarde voor werd aangeboden. De kapitein raadde
mij daarom aan, bezit te nemen van eene vrij goede woning
nabij zijne eigene, wier eigenaar nog in eenige weken niet
werd terug gewacht; en daar ik zeer verlangde aan wal te zijn,
liet ik ze onmiddellijk leeg maken, terwijl ik tegen den avond
al mij ne goederen onder dak had en behoorlijk als inwoner van
Dobbo gehuisvest was. Ik had een stoel van rotan medege-
bracht en eenige dünne deelen, waaruit spoedig een tafel en
rak waren samengeflanst. Een breede bank van bamboe diende
tot sofa en bedstede, mijne doozen waren ordelijk gerangschikt,
mijne matten over den vloer gespreid, een venster in den
wand van palmblaren gesneden om licht op mijn tafel te wer