matigheden. De landzoogdieren zijn zeer weinige in getal, en
men kent er tot dusverre in de geheele groep slechts tien. De
luchtzoogdieren of vleermuizen daarentegen zijn talrijk: men
kent er reeds niet minder dan 25 soorten van. Maar zelfs die
in ’t oog loopende schaarschheid van landzoogdieren geeft ons nog
niet de rechte voorstelling van de werkelijke armoede der
Molukken in deze klasse, w an t, zooals wij straks zien zullen,
er is alle reden om te gelooven, dat van die tien soorten nog
verscheidene, hetzij met opzet of bij toeval, door de menschen
zijn ingevoerd.
Het eenige vierhandige dier dat de groep oplevert, is de
merkwaardige baviaanachtige aap, Cynopithecus nigrescens,
vroeger als een der kenmerkende dieren van Celebes beschre-
ven. Men vindt dien alleen op het eiland Batjan, en daar
het moeilijk is zieh voor te stellen, hoe hij dit eiland heeft kun-
nen bereiken door eenig natuurlijk middel van verspreiding
dat hem niet tevens den weg baande over de nauwe straat
die het van Halmaheira scheidt, schijnt hij daar zoo weinig
op zijn plaats, dat men geneigd is hem te houden voor afkom-
stig van voorouders die aan den gevangen Staat zijn ontkomen,
te meer daar het bij de Maleiers een gewone liefhebberij is,
deze en dergelijke dieren op hunne prauwen mede te voeren.
Yan alle vleeschetende zoogdieren van den Archipel is de
eenige soort die in de Molukken voorkomt, de Viverra tanga-
lunga, die zoowel Boeroe als Batjan en waarschijnlijk eenige
van de andere eilanden bewoont (2). Ik hei over tot de mee-
ning dat ook dit dier bij toeval is ingevoerd; want het wordt
dikwijls door de Maleiers gevangen gemaakt, om de civet te
verkrijgen, maar zal, daar het zeer rusteloos en ontembaar
is , waarschijnlijk dikwijls ontsnappen. Ik geloof dit te eer
op grond van hetgeen Antonio de Morga (3) ons mededeelt
omtrent een in 1602 op de Philippinen heerschend gebruik.
Hij zegt dat “de inboorlingen van Mindanao civetkatten in
kooien met zieh voeren om ze op de eilanden te verkoopen,
waar men ze van de civet ontdoet en vervolgens laat loopen.” (4)
Dezelfde soort is gemeen op de Philippijnsche eilanden en
al de groote eilanden van het Indo-Maleisch gewest.
De eenige herkauwer der Molukken is een hert, dat men
wel eens voor eene bijzondere soort heeft gehouden, maar dat nu
algemeen als een geringe verscheidenheid van den Kusa hip-
pelaphus van Java wordt beschouwd. Herten worden dikwijls
getemd en geliefkoosd, en hun vleeseh Staat bij de Maleiers
in zoo hooge achting, dat het niet meer dan natuurlijk is,
wanneer zij ze pogen in te voeren in de afgelegen eilanden
waar zij zieh hebben nedergezet, en wier weelderige bosschen
de middelen om die dieren te onderhouden in zoo ruime mate
opleveren (6).
De zonderlinge babiroesa van Celebes komt ook voor op
Boeroe, maar op geen ander der Moluksche eilanden, en het
is eenigszins moeilijk zieh voor te stellen hoe het daarheen
gekomen is. ’t Verdient echter opmerking dat er tusschen de
vogels van de Soela-eilanden (waar ook de babiroesa voorkomt)
en die van Boeroe eenige toenadering bestaat, die
schijnt aan te wijzen, dat die eilanden in niet zeer verwijderd
tijdperk dichter tot elkander kwamen of dat eenig tusschen-
liggend land verdwenen is. In het tijdvak dier nauwere be-
trekking kan ook de babiroesa naar Boeroe zijn overgekomen,
daar dit dier waarschijnlijk even goed zwemt als zijne ver-
wanten, de varkens. Dezen zijn over den ganschen Archipel
verspreid, zelfs op onderscheidene der kleinere eilanden, en
in vele gevallen is door verloop van tijd verschil van soorten
ontstaan. Het is derhalve duidelijk dat zij eenig natuurlijk
middel van verspreiding moeten bezitten. Er is een volksge-
geloof dat varkens niet kunnen zwemmen (6) ; maar Sir Charles
Lyell heeft getoond dat dit een vergissing is. In zijne “Be-
ginselen der geologie” (7) brengt hij getuigenissen bij ten be