gedaante erlangd van stijve zwarte 1 inten, omstreeks een hal-
ven duim breed, maar gekronkeld op de manier van een ge-
spleten penneschacht, en gelijkende op dünne halve cylinders
van hoorn of walvisclibeen. Wanneer men een dooden vogel
op zijn rüg legt, ziet men deze linten zieh krommen en ron-
den, zoodat zij in een dnhhelen cirkel op den nek te zamen
komen; maar wanneer zij afhangen, gelijk bij het leven plaats
heeft, zijn zij eenigszins schroefvormig gedraaid, en vormen
zij een dnhhel gebogen lijn van uitnemende bevalligheid. Zij
zijn omstreeks 22 duim lang, en trekken steeds de opmerkzaam-
heid als de meest in ’t oog loopende en zonderlinge eigenaar-
diglieid van deze soort. De schitterende metaalgroene klenr van
de keel strekt zieh uit over de voorste helft van den kop tot
hoven de oogen, en vormt op het voorhoofd een kleine dubbele
kuif van schubachtige vederen, die tot het levendige voorko-
men van den vogel veel bijdraagt. De hek is guttegom-geel en
de iris zwartachtig olijfgroen (u ).
Het wijlje van deze soort is vrij eenvormig koffiebruin van
kleur, maar de kop is zwartachtig, en op het achterhoofd, den
nek en de schouders wijst een gele tint de plaats aan der hel-
derder kleuren bij het mannetje. Bij dit laatste volgen de ver-
anderingen der vederen elkander geheel in dezelfde orde op
als bij de andere soorten. Eerst vertoonen zieh de heldere kleuren
van kop en nek, dan de verlengde staartdraden en ten laatste
de roode zijveeren. Het gelukte mij een reeks exemplaren te
erlangen, waardoor de wijze waarop zieh de zwarte staartdraden
ontwikkelen, en die zeer opmerkelijk i s , genoegzaam
wordt opgehelderd. Eerst vertoonen zij zieh als twee gewone
vederen, zelfs iets korter dan de overige van den staart; het
tweede Stadium zal zeke'r wel dat zijn hetwelk zieh vertoont
bij een mijner exemplaren van Paradisea apoda, waarin de
vederen matig verlengd zijn, terwijl de vlag in het midden
smaller is geworden; het derde Stadium leert men kennen uit
een exemplaar waarin de staartdraden reeds gedeeltelijk kaal
zijn, maar eindigen in een spatelvormige vlag; in het vierde
is de kale dr'aad een weinig verbreed en half-cylindervormig
en de vlag aan het einde zeer klein geworden ; en in het vijfde is
het zwarte hoornachtige lint volkomen gevormd, hoewel het
in een exemplaar een kleine spatelvormige vlag aan het uit-
einde draagt, terwijl in een ander zieh een smalle bruine vlag
over een deel der lengte van het lint zelf laat zien. Eerst na-
dat de vogel de geheele reeks dezer veranderingen doorloopen
heeft, beginnen zieh de roode zij vederen te vertoonen (1S).
De opvolgende Stadien der ontwikkeling van de kleuren en
vederen der paradijsvogels zijn hoogst belangwekkend, omdat
zij op zoo treffende wijze in overeenstemming zijn met de theorie
die zulke verschijnselen afleidt uit de eenvoudige werking
der veranderlijkheid, in dit geval in een bepaalde richting
voortgedreven door de voorkeur die de wijijes gaven aan de
mannelijke vogels die zieh door meer dan gewonen tooi onderscheid-
den. Veranderingen van kleur zijn de menigvuldigste en meest treffende
van alle, en worden in de tamme dieren alleen reeds door de
voorkeur die de menseh aan de eene kleur boven de andere geeft,
gemakkelijk gewijzigd en vermenigvuldigd. Op grond biervan
moeten wij verwachten, dat de verschillen van kleur tusschen de
seksen zieh het vroegst zullen vermenigvuldigen en bestendigen,
en zieh daarom ook het eerst in de jonge vogels zullen vertoonen;
en dit is juist wat bij de paradijsvogels plaats heeft. Van alle
veranderingen in den vorm der vogelvederen zijn de menigvuldigste
steeds die welke zieh voordoen aan den kop of aan
den staart. In alle vogel-familien worden zij in meerdere of
mindere mate aangetroffen, en men kan ze in vele getemde
verscheidenheden gemakkelijk doen te voorschijn komen; terwijl
buitengewone ontwikkelingen van de vederen des lichaams
in de geheele klasse der vogelen zeldzaam zijn en zieh zelden
of nooit in de getemde soorten voordoen. Het is geheel in over-
II. 28