naar Pela zou varen en vandaar naar Wai Poti wandelen, en
dat de Orang-kaja den dag te voren derwaarts zou gaan, om
te zorgen voor Alfoeren die mijne bagage konden dragen.
De reis werd overeenkomstig deze afspraak gemaakt, en op
den 19<ten Mei bereikten wij Wai Poti, na eene wandeling van
omstreeks tien palen op het strand en door steenacbtig bosch
längs de knst, met nu en dan een nitstap van een paar palen
ver in bet binnenland. Wij vonden geen dorp, maar slecbts eenige
verstrooide huizen en plantsoenen, met heuvelacbtig la n d ,d a t
Yrij wel met bosch was bekleed en. er nog al veelbelovend
uitzag. Een läge hut met een zeer vervallen d ak , waardoor
men op verschillende plaatsen den bemel kon zien, was alles
wat ik krijgen kon. Gelukkig regende bet dien nacht niet, en
den volgenden dag haalden wij een deel van de wanden om-
ver, om ze tot herstelling van het dak te gebruiken, en alzoo,
wat van bet meest dadelijk belang was, althans onze bedden
en tafel te beschütten.
Op ongeveer een halven paal afstands van bet huis was een
schoone bergstroom, ruiscbende over een bed van rotsen en
kiezelsteenen, en daarachter een benvel met prächtig bosch
bedekt. Door mijn pad voorzicbtig te kiezen, kon ik dezen
stroom doorwaden, zonder ver boven mijn kniebn nat te worden,
ofschoon ik enkele malen, van de steenen afglijdende,
in een diep gat ra akte, waarin mij het water tot aan de mid-
del kwam. Op deze wijze ging ik een paar maal in de week
naar de overzijde, om het bosch te onderzoeken. Ongelukkiger
wijze waren er nergens paden van eenige lengte, en slaagde
ik er ook niet in veel vogels of insecten te vinden. Tot over-
maat van ramp was ik dom genoeg geweest het eenige paar
Sterke laarzen dat ik bad, aan boord der stoomboot achter te
laten, en die ik nog had waren zoo ver gekomen, dat zij in
stukken uit elkander, vielen', zoodat ik genoodzaakt was bloots-
voets te gaan, in gestadige vrees dat ik mijne voeten zou
bezeeren, en wellicbt weken lang een gedwongen rust zou
moeten nemen, zooals mij op Borneo, de Aroe-eilanden en te
Doreh overkomen was. Ofschoon het hier niet ontbrak aan
plantsoenen van maïs en pisangs, waren er geene nieuwe ont-
blootingen; en daar het zonder deze schier onmogelijk is vele
van de beste soorten van insecten te krijgen, besloot ik er
zelf eene te maken, en haalde met veel moeite een paar mannen
over, om een piek in het bosch voor mij op te ruimen,
waar ik hoopte vôôr mijn vertrek een aantal fraaie torren te
zullen vangen.
Maar zoolang ik hier vertoefde, wilden de insecten maar
niet overvloedig worden. Wel leverde mij mijne ontblooting
eenige fraaie boktorren en buprestieden, verschillend van alle
die ik tot dusverre had gezien, zoowel als onderscbeidene soorten
die ik reeds op Amboina had gevangen; maar zij waren
op verre na niet zoo fraai noch zoo talrijk als die ik op dat
kleine eiland gevonden had. Zoo verzamelde ik, bij voorbeeld,
in de twee maanden die ik op Boeroe doorbracht, slechts 210
verschillende soorten van torren, terwijl in 1857 een verblijf
van drie weken op Amboina mij 300 soorten bad opgeleverd.
Een der fraaiste insecten van Boeroe was een kolossale boktor,
donker glanzig kastanjebruin van kleur en met geweldig lange
sprieten. De exemplaren verschilden zeer in grootte, daar de
grootste drie duimen lang wa ren, de kleinste niet meer dan
een duim, terwijl de lengte der sprieten van 1 j tot 5 duim
afwisselde.
Op zekeren dag kwam mijn bediende Ali te huis met een
verhaal omirent een vervaarlijke slang die hij gezien had. Terwijl
hij door het hooge gras liep, trapte hij op een voor-
werp dat hij voor een kleinen, omgevallen boom bield, maar
hij voélde dat het koud was en doorboog onder zijn voet, terwijl
tot op aanmerkelijken afstand aan weêrszijden een bewe-
ging en ritseling in het gebladerte was waar te nemen. Yer