schieten, maar keerde zonder een enkelen vogel terug. Toen
bij zonsondergang de wind was gaan liggen, verlieten wij Ti-
dore, en bereikten het volgende eiland Mareh, waar wij ver-
toefden tot den morgen. De komeet was weder zichtbaar, maar
op verre na niet zoo schitterend, daar zij gedeeltelijk door
wolken werd onderschept, gedeeltelijk taande bij den glans der
nieuwe maan. Wij roeiden toen over naar het eiland Motir,
’twelk zoodanig door koraalriffen omringd is , dat denadering
niet zonder gevaar is te achten. Die riffen zijn volkomen vlak
en bij hoog water overstroomd; zij eindigen in ruwe mnren van
k ora al, die zieh in zeer diep water schier loodrecht naar be-
neden strekken. Wanneer het een weinig waait, is het gevaar-
lijk deze rotsen te naderen; maar gelukkig was de zee volkomen
effen, zoodat wij aan den rand konden meren, terwijl
de manschappen over het rif naar land kropen, om vuur aan
te maken en ons middagmaal te bereiden; want in de boot
was slechts gelegenheid om water te koken voor mijne ochtend-
en avond-koffie. Vervolgens roeiden wij längs den rand van
het rif tot aan het.einde van het eiland, en waren blijde dat
een frissche koelte uit het Westen opstak, die ons in staat
stelde de straat naar het eiland Makjan over te steken, waar
wij des avonds omstreeks acht ure aankwamen. De lucht was
volkomen klaar, en ofschoon de maan helder scheen, ver-
toonde zieh de komeet met even veel glans als toen wij haar
het eerst ontwaarden.
De gesteldheid der kusten van deze kleine eilanden is zeer
verschillend naar het verschil hunner geologische formatie. De
vulcanen, hetzij werkzaam of uitgebluscht, hebben steile zwarte
oevers van vulcanisch zand of zijn omzoomd met ruwe massa’s
lava en basalt. Koraal ontbreekt doorgaans of is alleen in stille
baaien in kleine hoeveelheden te vinden, waar het zelden of
nooit riffen vormt. Ternate, Tidore en Makjan behooren tot
deze klasse. Andere eilanden, die, ofschoon zelve geen vulcanen
zijnde, toch een vulcanischen oorsprong hebben, en waar-
schijnlijk in later tijd zijn opgeheven, zijn doorgaans meer of
minder volkomen omzoomd door strandriffen en hebben oevers
van blinkend wit koraalzand. Hunne kusten toonen vulcanische
conglomeraten, basalt en op sommige plaatsen een grondslag
van laagvormige rotsen met plekken van opgestuwd koraal.
Dit is het karakter van Mareh en Motir, welk laatste echter
door zijn omtrek het voorkomen heeft van een wäre vulcaan
te zijn geweest, die dan ook volgens Forrest in 1778 steenen
moet hebben uitgeworpen (2).
Den volgenden dag (12 October) voeren wij längs de kust
van het eiland Makjan, dat uit een enkelen grooten vulcaan
bestaat. Deze is thans rustend, maar omstreeks twee eeuwen
geleden (in 1646) had er een vreeselijke uitbarsting plaats,
waarbij de gansehe top van den berg in de lucht sprong, en
de kruin dien geknotten en getänden vorm k re eg , met die
uitgestrekte sombere krater-vallei tusschen hare spitsen, waar-
door zij zieh thans onderscheidt. Men zegt, dat deze vulcaan
vöör zijne vaneenscheuring even hoog was als de piek van
Tidore (3).
Ik vertoefde eenigen tijd op eene plaats waar ik eene
nieuwe ontblooting zag op een zeer steil gedeelte van den berg,
en ving daar eenige weinige belangwekkende insecten. Des
avonds begaven wij ons naar de uiterste Zuidpunt van het
eiland, om gereed te zijn de 15 palen breede straat over te
steken die Makjan van het eiland Kajoa scheidt. Den volgenden
morgen te vijf ure staken wij van wal, maar de wind,
die tot hiertoe westelijk geweest was, liep naar het Zuiden en
Zuidwesten, zoodat wij bijna den geheelen weg moesten roeien
met een brandende zon boven ons hoofd. Toen wij het land
nabij kwamen, verhief zieh een stijve bries, en wij meenden
nu snel vooruit te komen; maar na een uur tijds waren wij
niets gevorderd en bemerkten wij dat een hevige stroom ons
| 3