lingen, eene onderstelling die de verklaring zon geven van
de zonderlinge taal die zij spreken, en die in sommige op-
zichten nauw verwant is met die der inboorlingen van Hal-
maheira, terwijl zij ook veel bevat dat op een Maleischen oor-
sprong wijst ( 16). Yoor de meeste van deze lieden is de Ma-
leische taal geheel onverstaanbaar, ofschoon zij die zieh met
den handel bezig houden, verplicht zijn haar aan te leeren.
“Orang Serani” of Nazareners is de naam dien de Maleiers
geven aan de christelijke afstammelingen der Portugeezen ( '7) ,
die veel overeenkomst bebben met die van Amboina en even
als dezen Maleiscb spreken. Er zijn ook een aantal Chineesehe
kooplieden, waarvan velen hier geboren zijn, eenige Arabieren en
een groot aantal mestiezen, uit de vermenging van al deze rassen
met inlandsche vrouwen geboren. Bovendien zijn er eenige Pa-
poesche slaven en enkele, inboorlingen van andere eilanden
die zieh hier hebben nedergezet. Het is geene gemakkelijke
taak, dit mengelmoes van bevolking te ontwarren, en er is
veel navraag en opmerking noodig om zieh van hären ver-
schillenden oorsprong en bestanddeelen eene goede voorstelling
te vormen.
Niet lang na mijne eerste komst te Ternate begaf ik mij
naar het eiland Halmaheira, vergezeld door twee zonen van
den heer van Duivenbode en een jongen Chin,ees, broeder
van mijn huisheer, die ons boot en bemanning leende. Deze
laatste bestond grootendeels uit slaven, meest van Papoeschen
oorsprong, en bij onze afvaart had ik gelegenheid eenige op-
merkingen te maken over de betrekkingen tusschen heer en
slaaf in dit gedeelte der wereld. De bemanning had last ge-
kregen om te drie nre des morgens gereed te zijn, maar niemand
verscheen vöör vijf ure, zoodat wij genoodzaakt waren
twee uren in de duistemis en koude te wachten. Toen zij ten
laatste kwamen opdagen, werden zij door hun meester bestraft
, maar slechts op schertsenden toon, die met gelach en
jokkernij werd beantwoord. Maar toen wij eindelijk tot de
afvaart gereed waren, weigerde een der sterkste mannen om
in het geheel mede te gaan, en liet zieh eerst, na lang aan
de beden en redeneeringen van den meester te hebben weer-
stand geboden, door de belofte van een geschenk en hetvoor-
uitzicht op overvloed van eten en drinken voor weinig werk,
bewegen om ons de eer van zijn gezelsehap en bijstand te
schenken. Na drie uren roeiens en zeilens bereikten wij de
plaats onzer bestemming, Sedangoli, waar een huis ligt dat den
Sultan van Tidore behoort, die zieh somtijds hierheen begeeft
om te jagen. Het was een smerige, bouwvallige schuur, met
geen ander huisraad dan eenige bamboezen slaapplaatsen.
Eene kleine wandeling in den omtrek overtuigde mij spoedig
dat deze plaats voor mijn doel niet geschikt was. Palen ver
strekt zieh eene met hoog en grof gras begroeide vlakte u it,
waarin hier en daar dichte boschjes van houtgewas verspreid
liggen, en het eigenlijke boschland begint eerst bij de op een
aanmerkelijken afstand in het binnenland gelegen heuvels.
Zulk eene streek zou slechts weinig vogels en in het geheel
geene insecten opleveren; wij kwamen dus overeen hier slechts
twee dagen te vertoeven, en dan naar Dodinga te gaan, dat
op de smalle centrale landengte des eilands gelegen is , en
vanwaar mijne vrienden naar Ternate zouden terugkeeren. Wij
vermaakten ons met het schieten van papegaaien, lori’s en
duiven, en met te beproeven herten te raken, die wij dik-
wijls te zien kregen, maar zonder ze te kunnen treffen. Ook
ging ons scheepsvolk met een net uit visschen, zoodat wij
geen gebrek hadden aan leeftocht. Maar toen de tijd daar was
dat wij onze reis zouden voortzetten, deed zieh eene nieuwe
moeilijkheid voor: de zwarte heeren weigerden eenparig met
ons te gaan en gaven zeer. bepaald te kennen dat zij naar
Ternate wilden terugkeeren. Hunne meesters waren genoodzaakt
toe te geven (1S) , en alleen achtergelaten moest ik zelf