grijpen door zieh de bedrijyers van zulke moorddaden als aanzienlijken, de
slachtoffers als geringe lieden te denken, en schijnt zelfs dan nog eer in
Dahomey dan op Java te huis te behooren. Men bedenke evenwel dat Conti
Insulin de nog in de Hindoe-periode bezocht, en als men ziet hoe diep
vrees en onderdanigheid voor zijne hoofden ook nu nog bij den Javaan zijn
geworteld, dan komt men tot het besluit, dat destijds een lid der bevoor-
rechte kästen het leven van een verachten Soedra niet veel zal geteld heb-
ben. In Engeland waren de Normandische baronnen voor hunne Saksische
onderhoorigen ook geen zachtzinnige meesters, en hoever de aanmatiging
van bevoorrechte klassen gaan kan, dit kan men ook nu nog beseffen, als
men een echten Prnisischen jonker over de mindere klassen hoort spreken..
(9) Zie over dezen reiziger boven blz. 14, noot 7.
( ) Odoardo of Duarte Barbosa, een Portugees van Lissabon, die in zijne
jeugd in In die gereisd had , voltooide in 1516 zijne beschrijving van dat
land, het best bekend door de vertaling van Bamusio, ofschoon er ook
eene Portugeesche uitgave van bestaan moet. Uit het werk zelf blijkt dat
Barbosa Malakka vóór de verovering door d’Alboquerque in 1511 (dus
minstens 150 jaar vroeger dan het door Wallace genoemde jaar 1660) had
bezocht. Barbosa vergezélde later Magalhäes op zijne reize en werd in 1521,
na den aan den bevelhebber gepleegden moord, met het bevel over den
tocht bekleed, maar vier dagen later zelf verraderlijk van kant gemaakt.
Even ongunstige oordeelen over het karakter der inlanders als bij Conti
en Barbosa, vindt men ook bij Me oude Hollandsche schrijvers. Zoo zegt,
b. v ., nog Valentijn van de Javanen (IV, 1 , blz. 53) : “De mans zijn door-
gaans moorddadige, trouwlooze en wrede. menschen, op dewelke zeer weinig
staat te maken is , en die iemant om een schelling twee of drie, zon-
der onderscheit, zouden doodslaan, daar het anders de bloodste en lafhartigste
guiten zijn, die den aardbodem draagt. Zy weten meesterlyk wel te vein-
zen, waarin zy niemand behoeven te wyken. Ik heb ’er egter onder gevonden,
die zig by zekere gelegenheden zeer trouw gedragen, hoe wel zy dat niet,
dan om haar eigen zekerheit en belang, gedaan hebben.” ’t I s overbodig
op te merken, dat thans, nu men ze beter kent, niemand meer zoo over
dat zachtaardigo volk Oordeelt.
( ) Het is waar dat de Maleische stam alle elementen van beschaving
van Hindoe’s, Arabieren en Europeanen heeft ontvangen, even als de
Germanen en Galliers van de Bomeinen en de Joden; maar het ontbreekt
onder deze volken, en vooral op Java, niet geheel aan voorbeelden van
hoogere ontwikkeling en zucht naar kennis. Er zijn eenige regenten op
Java die onze taal zeer goed mächtig zijn, en de Hoogere' Burgerschool
te Leiden telde gedurende eenige jaren een Javaan van hooge geboorte
onder hare leerlingen, die de Europeesche beschaving geheel in zieh heeft
opgenomen, en thans, na het voorbereidende examen met günstig gevolg
te hebben afgelegd, gereed staat den cursus der studiën te gaan volgen
waardoor de benoembaarheid tot ambtenaar bij den burgerlijken dienst in
Ned. Indië wordt verkregen. Nog één of twee andere Javaansche jonge
lieden bevinden zieh op dit oogenblik in Nederland en legggn zieh op verschallende
vakken van industrie en wetenschap toe, en ben ik wel onder-
richt, dan staan onderscheidene andere op het punt om deze voorbeelden
na te volgen. Onlangs werd ons vaderland bezocht door Hadji Abdoe’l-gani
Badja Mangköeto, een Maleier van hooge geboorte, die uit zucht om zieh
te onderrichten eene reis door Europa gedaan had. In handen van den
heer Lammers van Toorenburg zag ik een kunstig horloge vervaardigd
door een Javaan, die dit handwerk te Brussel geleerd had, en de heer
Kleyn van de Poil toonde mij onlangs een exemplaar van een allermerk-
waardigsten nadruk van eene instructie voor de koffiecultuur door een
Maleischen klerk op Sumatra vervaardigd met beweegbare letters, die hij zelf
uit soerenhout gesneden had. Men denke ook aan den bekenden Javáanschen
kunstschilder Baden Saleh. Ik heb op dit punt reeds eenige opmerkingen
gemaakt Deel I , blz. 463, noot 15, naar aanleiding van helt oordeel van
Wallace over de beschaving van de Minahassa. '
(12) Wallace zou in dit opzicht anders geoordeeld hebben indien hij Java
beter had leeren kennen ; hij zou dan weten dat de Javaan geenszins de
zucht mist om zijne woning te versieren, maar dat alleen zijne armoede
hem er van terughoudt. Waar meer welvaart heerscht, zooals op heteiland
Bawean, te Koedoes, te Djampang-tengah (een afgelegen district aan het
Zuiderstrand, waar vele inlanders zieh vestigen die lang te Batavia bij
Europeanen in dienst zijn geweest), vindt men fraai huisraad en zijn de
woningen met kunstig snijwerk versierd. Ook vindt men op Java goede
teekenaars en beeldhouwers. Maar ik kan hier ter plaatse niet verder daar-
over uitweiden, en verwijs naar een klein opstel, “de kunstzin der Javanen”
getiteld, dat ik plaatste in het “Tijdschr. v. Ned. Ind.” Jg. 1871,
Dl. I , bl. 207.