eenige dagen op de Zuidpunt van Halmaheira; maar behalve
dat ik daardoor iets meer zag van den bouw en het algemeene
karakter des eilands, bracht dit bezoek slechts weinig tot ver-
meerdering mijner kennis bij. Het is alleen op het noordelijk
schiereiland dat overblijfsels der echte inboorlingen gevonden
worden; al de overige deelen des eilands, met Batjan en de
andere eilanden ten Westen, worden uitsluitend bewoond door
Maleische stammen, ten nauwste met die van Ternate en Ti-
dore verwant. Men zou geneigd zijn hieruit op te maken, dat
de Alfoeren afkomstig zijn van eene betrekkelijk jonge volks-
verhuizing, en dat zij gekomen waren uit het Noorden of
Oosten, misschien van eene of andere eilandengroep in den Stillen
Oceaan. Het laat zieh anders moeilijk verklären, dat zoovele
vruchtbare districten van inboorlingen verstoken zijn.
Het schijnt dat Halmaheira nog in nieuweren tijd door op-
heffing en daling van den bodem aanmerkelijke wijziging heeft
ondergaan. In 1673 moet bij Gamoe Koenora op het noordelijk
schiereiland een berg zijn vanöön gesprongen ( ,0). Al de
gedeelten die ik gezien heb, waren vulcaniseh of van koraal ge-
vormd, en längs de kusten vindt men strandriffen, die zeer ge-
vaarlijk zijn voor de scheepvaart ( J1). Te gelijker tijd echter
bewijst het karakter zijner natuurlijke historie, dat het eiland
tamelijk oud is; want het bezit een aantal diereu die öf alleen
hier, öf ook op de kleine eilanden in den omtrek gevonden
worden, maar bijna altijd verschillen van die vanNieuw-
Guinea ten Oosten, van Ceram ten Zuiden en van Celebes en
de Soela-eilanden ten Westen.
Het eiland Morotai, dicht nabij het noordoostelijk uiteinde
van Halmaheira, werd bezocht door mijn adsistent Charles
Allen zoowel als door Dr. Bernstein (12) , en de verzamelin-
gen daar bijeengebracht, wijken in eenige merkwaardige pun-
ten af van die op het hoofdeiland verkregen. Men kent thans
omstreeks 56 soorten van landvogels die dit eiland bewonen,
en daaronder een ijsvogel (Tanysiptera Doris), een honig-
zuiger (Tropidorhynchus fuscicapillus) en een groote naar een
kraai zweemende spreenw (Lycocorax Morotensis), die van de
verwante soorten op Halmaheira voorkomende kennelijk verschillen
C3). Het eiland bestaat uit koraal en zand, en wij
moeten daarom aannemen, dat het in een eenigszins verwij-
derd tijdperk van Halmaheira gescheiden is; terwijl zijne natuurlijke
historie ons leert, dat een arm der zee van 25 palen
breedte toereikend is om het terrein van vogels zelfs van
aanzienlijk vliegvermogen te begrenzen.
A A K T E B K E N I H O E I I .
(') Dit tot de Rubiacee'en behoorend geslacht, vooral bekend door de
Ixora coccinea, die nevens andere soorten om de fraaie bloemen in onze
kassen gekweekt wordt, heeft in Miquels “Flora van N. I.” geene plaats
gevonden. Indien soorten van Ixora op de meer bekende en door botanici
beter onderzochte eilanden van den Archipel voorkwamen, zou dit moeilijk
te verklären zijn, juist omdat de,bloemen zoo zeer in ’t oog loopen. Men
zal dus, naar ik meen, hebben te kiezen tusschen twee onderstellingen:
öf dat de door Wallace bedoelde plant tot een ander, maar nauw verwant
geslacht behoort, öf dat het geslacht Ixora in den Archipel vertegenwoor-
digd is, maar dan alleen op de oostelijke, botanisch nog slechts gebrek-
kig onderzochte eilanden.
(2) Wallace heeft Pitta gigas (Pitta caerulea), die op Sumatra te huis
behoort, hier verward met Pitta maxima, die ook door Forsten en Bernstein
op Halmaheira is gevangen. Dit blijkt uit de af beeldingen van beide
soorten in Schlegel’s “Vogels van Ned. Indie” , gelijk ook uit die van