yer nit en namen de riemen ter hand; maar juist zooals ilc ge-
vreesd h ad , dreyen wij haastig yan het strand af, en moesten
het anker in dieper water en op grooteren afstand yan
wal weder laten vallen. De twee krachtigste mannen, een Pa-
poea en een Maleier, zwommen nu naar het strand, ieder eene
bijl met zieh voerende, en gingen het woud hinnen om slin-
gerplanten te zoeken, die als tonw zonden kunnen dienen. On-
geveer een uur later hegon het anker los te laten en oyer
den grond te krassen. Dit maakte mij zeer bekommerd, maar
door ons noodanker uit te brengen, en onzen geheelen kabel
te vieren, meenden wij weder tamelijk veilig te zijn. Wij waren
nu zeer verlangend naar de terugkomst der nitgezonden mannen,
en waren op het punt onze musketten af te vuren om
hen terug te roepen, toen wij hen op eenigen afstand op het
strand bespeurden; maar bijna op hetzelfde oogenblik gingen
onze ankers weder door, zoodat wij langzaam wegdreven naar
het diepe water. Dadelijk grepen wij naar de riemen, maar
het bleek ons dat wij niet in Staat waren aan de vereenigde
kracht van wind en stroom tegenstand te bieden,; en onze
medgezellen op het strand, waarschijnlijk verdiept in het zoeken
van schaaldieren, bleven doof voor onze wanhopige kre-
ten, terwijl de afstand gedurig aangroeide. Dit duurde echter
niet lang, en weldra scheen hun strak op ons gerichte blik te
toonen dat zij hun toestand begrepen; zij' snelden naar het
water, als wilden zij trachten ons door zwemmen te bereiken,
en keerden weder terug op het strand, als hield de vrees hen
van die poging terug. Wij hadden aanvankelijk onze ankers
geheschen, opdat ze ons niet in het roeien zouden belemmeren;
maar nu, bespeurende dat wij toch niets vermochten,
lieten wij ze beide met de volle length der kabels afhangen.
Hierdoor werd onze gang aanmerkelijk vertraagd, zoodat wij
slechts zeer langzaam van het strand wegdreven, en wij hoop-
ten dat de manschappen haastig een vlot samenstellen of een
boom van zacht hout vellen en naar ons toe pagaaien zouden,
daar wij nog slechts weinige minuten van het strand verwij-
derd waren. Maar het scheen dat zij hun bezinning geheel
kwijt waren, daar zij onder onstuimige gebaren längs het strand
heen en we§r of in en uit het bosch liepen; en juist toen wij
meenden dat zij zieh tot eene of andere poging om ons te bereiken
gereed maakten, zagen wij den rook van een vuur op-
stijgen, dat zij hadden aangemaakt om de verzamelde schaaldieren
te koken. Zij hadden klaarblijkelijk alle hoop laten va-
ren om nog bij ons te komen, en wij waren genoodzaakt naar
onzen eigen toestand om te zien.
Wij waren nu omstreeks een (Eng.) mijl van het strand en
halverweg tusschen twee der eilanden, maar dreven, hoe langzaam
ook, steeds verder westwaarts naar de volle zee; slechts
eene kans bleef ons nog over om onze manschappen te redden,
door namelijk te trachten het tegenoverliggende strand te bereiken.
Wij zetten derhalve onzen kluiver uit en roeiden wat
wij konden; maar de wind liet ons in den steek, en wij dreven
zoo snel af, dat wij groote moeite hadden om nog de
uiterste Westpunt van het eiland te bereiken. Onze eenige ma-
troos sprong van boord en zwom naar het strand, met een
touw om onze boot te boegseeren. Hierdoor geholpen kwamen
wij om de punt heen op een tamelijk veilige en zekere anker-
plaats, goed beschut voor den wind, maar blootgesteld aan een
kleine deining die ons wel eenigszins voor ons anker bezorgd
maakte. Onze toestand was lang niet benijdenswaardig, daar
wij onze twee beste manschappen misten, en het zeer twijfel-
achtig was of wij kracht genoeg overig hadden om ons groot-
zeil te hijschen. Ook hadden wij slechts voor twee dagen water
aan boord, en het kleine, rotsige, vulcanische eiland scheen
weinig kans te bieden om in deze behoefte te voorzien. Het
gedrag der mannen aan den wal was zoodanig, dat het zeer
twijfelachtig was of zij eenige ernstige poging zouden doen om