Lesson, “Voyage autour du monde sur la corvette la Coquille” , Brussel-
sche uitgave van 1839, Dl. I II , blz. 104, van de kano’s der bewoners
van Waigeoe uitdrukkelijk zegt: “Elles ont deux balanciers, c’est à dire
que de chaque coté partent des tiges terminées par un madrier oblique
destiné a servir de flotteur. Sur ces balanciers sont enfoncés des fourches,
qui servent à recevoir les mâts, les voiles de l’embarcation.” Evenzoo zegt
Finsch “Neu-Guinea” , S. 96, van de vaartuigen der Papoea’s van Doreh :
“An jeder Seite des Kahns sind Balken zum Gleichgewichthalten angebracht”,
en Goldman “Aanteekeningen gehouden op eene reis naar Dorei
in 1863” (in Tijdschrift v. h. Batav. Gen., D. XVI, bl. 399): “aan de
vaartuigen der Papoes worden steeds vlerken bevestigd.... De vlerkendra-
gers, die dwars over de prauwen liggen , heeten ajas en de vlerken zelven adi.”
Intusschen vindt men bij de Papoea’s van de Humboldt-baai toch ook
prauwen met sleehts ééne vlerk. Zie “Nieuw-Guinea, ethnographisch en
natuurkundig onderzocht,” bldz. 173.
(6) Mansinam, juister Mansinama, waarvoor men echter ook Massana-
ma, Miosname en Mesnern geschreven vindt, is eigenlijk sleehts de naam
eener kleine negerie op het eiland Manaswari, maar gewoonlijk wordt de
naam aan het gansche eiland gegeven.
(6) Het zijn de hier vermelde zendelingen waarvan het Koloniaal Ver-
slag der Begeering over 1856, blz. 5 7 , in de volgende woorden gewag
maakt: “Op de Papoesche eilanden, onder het gebied van Tidore, werd
het werk der evangelisatie voorbereid door twee Duitsche zendeling-werk-
lieden van het Gossnersche genootschap teBerlijn, die zieh gevestigd had-
den • op het eilandje Miosname bij Doreh, aan den noordoostelijken hoek
van het westelijk gedeelte van Nieaw-Guinea. Zij leden echter veel door
de verderfelijke luchtgesteldheid.” Beeds in 1857 boden de heeren Ottow
en Geissler der Begeering eene beschrijving aan van de zeden en instel-
lingen der bewoners van Doreh en omstreken, die in Mederland gedrukt werd
in het Bijblad van de aflevering voor December 1857 en volgende van het Tijdschrift
“de Vereeniging, Christelijke stemmen.” Aan deze beschrijving zijn
ook de berichten van Finsch over de Papoea’s van Doreh voor een goed
deel ontleend. In 1856 kwam de heer Ottow naar Ternate om zieh daar
in het huwelijk te verbinden met Mejufvrouw J. Letz, die, tot dat einde
uit Europa gekomen, den moed had hären echtgenoot naar zijne van de
geheele beschaafde wereld afgezonderde woonplaats te vergezellen.
(7) Over de taalkundige Studien der zendelingen te Mansinam en Doreh
vergelijke men wat in de Notulen van het Batav. Gen., D. IV (1866),
blz. 5 , 8 9 ,1 2 4 , 207, voorkomt over eene Mafoorsch-Papoesche Spraak-
kunst en een Nederduitsch-Mafoorsch-Papoesch woordenboek, door de
zendelingen Geissler en Jäsrich aan het Genootschap aangeboden, en dat
waarschijnlijk in de Verhandelingen des Genootschaps zal worden opgenomen.
Mafoor, Maifoor of Mifore is de naam van een eiland in de Groote Geelvinkbaai,
waarvan de bevolking van Doreh afkomstig is.
(s) Zie Dl. I , blz. 40.
(") Hoe men ook over de oorzaken möge oordeelen, zeker is het dat de
zending te Mansinam en Doreh, ofschoon, met behulp eener Utrechtsche
zendingvereeniging, met groote volharding voortgezet, tot dusverre weinig
vruchten heeft opgeleverd, terwijl de zendelingen gedurig met ziekten en
allerlei bezwaren hadden te worstelen. Zie b. v. Goldman in “ Tijdschrift
v. h. Batav. Gen.” , Dl. XVI, blz. 535.
(“’) Hier is bedoeld de tocht van de stoomboot Etna, onder bevel van
den kapitein-luitenant G. Boyer, in 1858. Wij bezitten daarvan twee ver-
halen, t. w. “Nieuw-Guinea, ethnographisch en natuurkundig onderzocht
en beschreven in 1858, door een Nederlandsch-Indische Commissie” (Amst.
1862), en “Beis van Amboina naar de Zuidwest- en Noordkust van Nieuw-
Guinea , gedaan met Z. M. stoomschip Etna, onder bevel van G. Boyer”
(mede te Amsterdam, 1862). In de Gids voor 1863, Dl. IH , blz. 336,
heeft de heer J. Dornseiffen aangetoond, dat deze expeditie zeer siecht
voor haar doel was toegerust, en gebrek had aan boeken en haarten,
aan tolken , aan steenkolen, aan ruimte, aan leef tocht, aan goede gereed-
schappen en aan Uchte vaartuigen om de rivieren mede te bevaren. Tot
eene nederzetting op Nieuw-Guinea heeft zij niet geleid en eenige ver-
meerdering onzer kennis van land en volk is hare eenige vrucht geweest.
In de verhalen van den tocht van de Etna zal men uitvoerige berichten
vinden omtrent de hier mede in den tekst vermelde, met steenkolen
geladen bark, waarvan de heer Dornseiffen het .volgende resumé geeft :
“Het schip dat nieuwen voorraad van steenkolen te Doreh zou aanbren-
gen, was, wegens de vertraagde reis der E tna, reeds weder teruggegaan,
voordat de Etna te Doreh aankwam. Men moest dus uit gebrek aan brand-
stof besluiten, om hout te kappen en naar Amboina terug te keeren.
Toen dit ingeladen was en er dus een kostbare tijd was verloren gegaan,