maar al de kleederen en pakkage van de manschappen en alle
zeil en treil van de prauw hadden zij medegevoerd. De
roovers hadden vier lange oorlogssloepen en vuurden een
salvo van musketten, terwijl zij naderden en hunne kleine
booten tot den aanval voovuit zonden. Pas hadden zij zieh
verwijderd, toen onze manschappen uit hunne schuilplaats
bespeurden dat drie der roovers met eene kleine boot waren
achtergebleven; en door bet gezicht der plundering in woede
ontstoken, zwom 66n moedige gast naar hen toe, slechts met
zijn parang of houwer gewapend, en deed, hen onverhoeds
van achteren overvallende, een wanhopigen aanval, den 6en
doodende en de twee anderen verwondende, terwijl hij ook
zelf een aantal kleine wonden ontving, zoodat hij schier uit-
geput terugzwom. E r waren ook nog twee andere prauwen
geplunderd en de bemanning der eene was tot den laatsten
man van kant gemaakt. Men zegt dat deze roovers Soeloeree-
zen zijn, maar dat ook Boegineezen onder hen schuilen (ls). Op
hunnen weg herwaarts hebben zij een der kleine eilanden ten
Oosten van Ceram geplunderd. Het was elf jaren geleden se-
dert zij het laatst de Aroe-eilanden bezocht hadden, en door
dus hunne aanvallen eerst na lange en onzekere tusschenpoo-
zen te herhalen, laten zij den schrik dien zij inboezemen, ver-
flauwen, en treffen dan de bevolkingen ongewapend en buiten
vermoeden van gevaar. Geen der kleine handelsvaartuigen voert
thans wapenen, zooals zij algemeen deden een of twee jaren
na den vorigen aanval, ofschoon dat juist het tijdstip was
waarop daaraan het minst behoefte bestond. Een week later
werd een der kleine rooverbooten bij den Achterwal genomen,
zeven man werden gedood en drie gevangen gemaakt. De groo-
tere vaartuigen heeft men dikwijls gezien, maar niet kunnen
achterhalen, daar zij sterk bemand zijn en altijd door kracht
van riemen tegen den wind op ontkomen, om onder begunsti-
ging der duisternis terug te keeren. Zij blijven dus in de kreken
en kanalen tusschen de ontelbare eilanden hangen, totdat
de verwisseling van den moeson hun gelegenheid geeft weder
westwaarts te zeilen.
M a a r t 9. — Wij hebben vier of vijf dagen achtereen storm ge-
had, nu en dan met vlagen zoo hevig, dat het weinig scheelde
of geheel Dobbo was in de zee geworpen. Bijna om het andere
uur gaan er ook regens mede gepaard, zoodat het weer
ver van aangenaam is. Onder zulke omstandigheden kan ik
nagenoeg niets uitrichten, maar ik ben bezig eene boot uit te
rüsten die ik voor een uitstap in het binnenland gekocht heb.
Het is verbazend moeilijk de noodige manschap te krijgen,
maar ik denk dat de “Orang-kaja” of het hoofd van Wam-
ma mij zal vergezellen, om toe te zien dat ik niet in gevaar
kom.
Daar ik thans reeds tot de oude bewoners van Dobbo behoor,
zal ik trachten te schetsen wat er te hooren en te zien valt, en
wat de zeden en gebruiken der inwoners zijn. De plaats is
nu tamelijk druk en de straten hebben een vroolijker voorko-
men dan toen wij pas aankwamen. Elk huis is een magazijn
waar de inlanders hunne voortbrengselen ruilen voor hetgeen
zij het meest behoeven. Messen, houwers, zwaarden, geweren,
tabak, gambier, borden, kommen, doeken, sarongs, wit ka-
toen en arak zijn de voornaamste benoodigdheden der inboor-
lingen; maar sommige magazijnen bevatten ook thee, koffie,
suiker, wijn, beschuit enz., om de handelaars in staat te s te ilen
zieh te voorzien, terwijl andere opgevuld zijn met mode-
artikelen, porceleinen Ornamenten, Spiegels, scheermessen,
regenschermen, pijpen en beurzen, die den kooplust der rij-
kere inlanders prikkelen. Op elken mooien dag worden matten
vöör de woningen uitgespreid om de tripang op te drogen,
zoowel als suiker, zout, beschuit, thee, kleedingstoffen en andere
zaken die door een buitengewoon vochtigen dampkring schade
lijden. ’s Morgens en ’s avonds loopen netgekleede Chineezen