over geheel Insulinde en tot aan den voet van den Himalaja
verbreid; terwijl de sierlijke langsprietige Anthribidae (16) in
omgekeerde richting van Malakka tot Nieuw-Guinea zijn door-
gedrongen, maar, ten gevolge van ongunstige omstandigheden,
geen voet hebben kunnen krijgen in Australie. Daarentegen
heeft dat land eene groote verscheidenheid van bloemkevers
(Melitophila) en prachtkevers (Buprestidae) en een menigte
van groote en merkwaardige op den grond levende snuitke-
vers, van welke allen slechts weinig geschikt zijn om te leven
in de voehtige en sombere wouden van Nieuw-Guinea, waar
geheel andere vormen voorkomen. Evenwel zijn er eenige
groepen van insecten die als de overblijfselen der oude be-
volking van de equatoriale deelen van het Australisch gewest
mögen worden aangemerkt, en dan ook nog heden schier geheel
daartoe beperkt zijn. Hiertoe behooren de belangwekkende
subfamilie der boktorren — de Tmesisternitae ; een der best-
begrensde geslachten der prachtkevers --- ; Cyphogastra; en de
fraaie snuitkevers die het geslacht Eupholus vormen (l7). Onder
de vlinders behooren hiertoe de geslachten Mynes, Hypo-
cista en Elodina, en het merkwaardige, met oogen getee-
kende geslacht Drusilla, waarvan eene enkele soort op Java,
maar op de overige westelijke eilanden geeii spoor gevonden
wordt (18). ■ ,
Voor de planten is de gelegenheid tot verspreiding nog günstiger
dan voor de insecten, en het is de meening van vele uit-
stekende geleerden, dat de botanie niet zulke scherp-begrensde
gewesten kan aanwijzen als de zoologie. De oorzaken die hier
de verbreiding bevorderen, zijn bijzonder krachtig en hebben
geleid tot eene zoodanige vermenging der Flora’s van aan-
grenzende landen, dat men de grenzen der botanische gewesten
slechts zeer in het algemeen en in groote trekken kan
aanduiden.
Deze opmerkingen zijn van overwegend belang bij de poging
om dè oppervlakte der aarde te verdeelen in gewesten,
onderscheiden door het radicaal verschil hunner natuurlijke
voortbrengselen. Wij weten thans dat zoodanig verschil het
rechtstreeksch uitvloeisel is van langdurige scheiding door
meer of min onoverkomelijke slagboomen ; en daar breede wa-
teren en groote verschillen van temperatuur de volledigste slagboomen
voor de verspreiding van al wat op het land leeft
uitmaken, moeten de groote deelen waarin men de aarde
splitst, in het algemeen voor alle aan het land gebonden Organismen
passen. Hoe verschillend op verschillende groepen
de uitwerkselen van het klimaat ook zijn, hoe ongelijk bij de
verschillende soorten van Organismen de middelen tot verspreiding
mögen wezen, toch is het niet denkbaar, dat de invloed
van langdurige scheiding ooit geheel zou ophouden merkbaar
te zijn. Het is daarom mijne vaste overtuiging, d a t, als een-
maal de planten en insecten van Nieuw-Guinea en de omrin-
gende eilanden even goed bekend zullen zijn, als reeds met
hunne vogels en zoogdieren het geval is, ook deze afdeelingen
van de voortbrengselen der natuur het radicaal verschil tus-
schen het Indisch en Australisch gewest van het uitgestrekt
gebied van Insulinde even duidelijk zullen aanwijzen.
A A N T E E K E N I N G E N .
(*) Dl. I , blz 5 , werd dit waarschijnlijk geacht; hier wordt het reeds
stellig verzekerd. Doch zie aid. blz. 28, noot 3.
(!) Het npordwestelijk schiereiland is met de centrale massa verbonden
door een zeer smalle landengte tusschen het diepste der Groote Geelvink-
baai eri de Etnabaai. Ofschoon oostwaarts vandaar de Noordkust tot aan de
Humboldtbaai, de Zuidkust tot aan Prins Frederik-Hendrik eiland door