afgeschoten ruimte mijn bed plaatste. Ik koeht van de inboor-
lingen een aantal zeer groote matten van palmbladeren, die
voortreffelijke wanden vormden, en gebruikte de matten die ik
meSgebracht bad voor het dak, terwijl ik ze met atappen liet
overdekken zoodra wij die gereed konden krijgen. Buitenshuis
en naar achter toe liet ik een kleinen snuiver oprichten, om
als keuken te dienen, en een bank, met een dak er over, waar
mijne bedienden vogels en andere dieren konden onthuiden. Toen
alles gereed was, liet ik mijne goederen en provisie aan wal
brengen, wees aan alles binnenshuis de geschiktste plaats toe
en betaalde mijne Papoea’s met messen en bijlen, waarna ik
ze naar huis zond. Den volgenden dag verzeilde onze schooner
naar de eilanden verder oostwaarts, en bleef ik achter be-
hoorlijk gevestigd als de eenige Europeesche bewoner van het
uitgestrekte eiland Nieuw-G-uinea.
Daar wij niet volkomen gerust waren omtrent de inboorlin-
gen, sliepen wij aanvankelijk met geladen geweren naast 011s,
terwijl wij eene wacht nitzetten; maar daar zij vriendschap-
pelijke gezindheid aan den dag legden, en wij ons overtuigd
Melden, dat zij het niet zouden wagen vijf welgewapende
mannen aan te vallen, namen wij geene verdere voorzorgen.
Wij hadden nog een paar dagen werk om het huis geheel in
orde te brengen, lekkages te stoppen, onze rakken enplanken
voor het drogen der gevangen dieren van binnen en buiten
op te hangen, en een pad naar het water en een droge plaats
voor het huis effen te maken.
Daar op den 17den de stoomboot (’3) nog niet was aangeko-
men, lichtte het kolenschip, na hier, overeenkomstig zijn contract,
een maand gelegen te hebben, het anker voor de terugreis; op den-
zelfden dag gingen ook mijne jagers voor het eerst uit om te schie-
te n , en brachten mij eene prächtige kroonduif (Goura coronata) en
eenige alledaagsche vogels. Den volgenden dag waren zij geluk-
k iger, en ik was verheugd hen te zien terugkeeren met een paradijsvogel
in vollen vederdos , een paar van de fraaie Papoesche
lori’s (Lorius domicella (l4) ) , vier andere lori’s en parkieten, een
gracula (Gracula Dumonti), een bosch-ijsvogel (Dacelo Gaudi-
chaudi), een raketstaartigen ijsvogel (Tänysiptera Galatea M ) ,
en twee of drie minder fraaie vogels. Ik zelf ging een bezoek brengen
aan een dorp van inboorlingen op den heuvel die Doreh be-
s trijk t('6) , en nam een klein geschenk van katoenen doek, messen
en kralen mede, om mij van de goede gezindheid van het op-
perhoofd te verzekeren en hem over te halen tot het uitzenden van
eenige mannen om vogels voor mij te vangen of te schieten. De hui-
zen lagen verstrooid tusschen ontblootingen, die op ruwe wijze be-
bouwd waren. Twee, die ik binnentrad, hadden een gang in het
midden, waarop aan beide zij den kortere gangen uitkwamen, die
elk den toegang verleenden tot twee vertrekken, ieder door een
afzonderlijk huisgezin bewoond. Deze gebouwen waren ten minste
vijftien voeten boven den grond verheven, en rustten op een geheel
bosch van palen; zij waren zoo siecht gemaakt en vervallen,
dat in sommige der kleine gangen in den uit losse takken samen-
gestelden vloer gaten waren, zoo groot dat er een kind kon door-
vallen. De bewoners kwamen mij leelijker voor dan de bevolking
van Doreh. Zij behooren zonder twijfel tot de echte inboorlingen
van dit gedeelte van Nieuw-Guinea, die het binnenland bewonen
en van landbouw en jacht leven. Tegenover hen staan de lieden
van Doreh, als kustbewoners, visscbers en handeldrijvers op kleine
schaal, en hebben dus het karakter van kolonisten die uit een
ander district derwaarts verhuisd zijn (1?). Deze bergbewoners
of Arfak’s (1s) verschilden in hun voorkomen zeer van elkander.
Over het algemeen waren zij zwart, maar sommigen waren
zoo bruin als Maleiers. Hun h a a r, ofschoon altijd meer of min
kroezig, was somtijds kort en ineengeward, in plaats van
lang, los en wollig te zijn, en dit scheen uit een verschilvan
natuurlijken aanleg, niet uit gebrek aan zorg en koestering
voort te spruiten. Ongeveer de helft hunner was met de meer