ik schrijf dit vooral toe aan de pogingen der Nederlandsche
beambten, om ze door tussckenkomst van den Sultan van Ti-
dore te verkrijgen. Bij de jaarlijkscbe tochten tot invordering
der schatting wordt aan de bevelhebbers last gegeven, om pogingen
te doen ten einde al de zeldzame söorten van paradijsvo-
gels mächtig te worden; en daar zij er weinig of niets voor
betalen (want men acht het genoegzaam te zeggen dat zij
voor den Sultan zijn), zullen vermoedelijk de hoofden der
kustdorpen geweigerd hebben ze van de bergbewoners te koo-
pen, en zieh daarentegen bepaald hebben tot de meer gewone
soorten, die minder in tel zijn bij de liefhebbers, maar een
voordeeliger handelsartikel uitmaken. Het is om dergelijke
redenen dat de bewoners van onbeschaafde landen dikwijls de
mineralen en andere natuurlijke schatten van hun vaderland,
waarmee zij bekend zijn, geheim houden. Zij vreezen dat zij
zullen verplicht worden om hoogere schatting te betalen of
dat zij zieh een nieuwen en drukkenden arbeid zullen op den
hals halen.
A A N T E E K E N I N G E H .
(') Manoek déwata is eigenlijk Javaansch. In het Maleisch zegt men
boerong déwata, wat hetzelfde beteekent. In het Ternataansch heeten de
paradijsvogels sofo, en daaryan is een andere Maleische benaming, boerong
sopo, afkomstig. Bij Pigafetta, “Prima viaggio” , is boerong déwata verbas-
terd tot bolondinatá, en op gelijke wijze is in de zuidelijke talen uit
manoek déwata de vorm manucodiáta ontstaan, dien ik ook vind in de
Portugeesche woordenboeken van de Moraes Silva, Da Costa en Vieyra,
ofschoon van Linschoten (zie de volgende noot) dien slechts ais Italiaansch
opgeeft. Sopo vindt men ook verbasterd tot sopan, soepan, sepdh, soffoe enz.
(2) Die geleerde Holländers zonden een fout in het Latijn gemaakt hebben
, die niet van hen te verwachten was, indien zij de vogels, zooals
Wallace schrijft, “avis paradiseus” hadden genoemd. Ik laat hier tot ver-
duidelijking der woorden van Wallace de geheele plaats. waarop hij doelt,
volgen, zooals ze in het “Itinerario” van van Linschoten, blz. 26, voor-
komt: “Alleen op deze eylanden [de Molukken] worden ghevonden die
voghelen die de Portugesen noemen Passaros de S o l, Sonne voghels, van
die Italianen Manu codiatas, die Latinisten Paradiseas ende werden van
ons ghenoemt Paradijs voghelen, om die schoonheyt van hare pluymen,
welcke alle ander verre te boven gaen. Dese voghelen en werden nimmer-
meer levendigh gesien, dan doot sijnde, vallen op die eylanden. Vlieghen
soo men seyt jeghens die Son aen, ende houden haer altoos inde locht,
sonder op d’aerde te comen ; want en hebben gheen voeten noch vlueghe-
len, dan alleenelijcken hooft ende lijf, eiide het meestendeel steert, alst
blijekt van de voghelen die van daer naer Indien gebracht werden, ende
ook wel herwaerts over, maer weynigh : want en zijn niet veel, en koste-
lick, waer van icker twee mede ghebracht hebbe voor Doctor Paludanus,
te weten manneken ende wijfken, hem die vopr zijn camer vereerende.”
Ik moet hier nog opmerken dat ik dit Passaro do Sol in geen Portu-
geesch woordenboek vermeld vind, wat echter aan het gezag van van
Linschoten geen afbreuk kan doen, en dat thans ook in die taal passaro,
of ave, do paraiso de gewone naam van den paradijsvogel is; en daar
reeds bij Pigafetta, t. a. p ., eene toespeling op dien naam voorkomt,
twijfel ik zeer of die werkelijk van de “geleerde Holländers” afkomstig is.
(3) In dat jaar verscheen de Engelsche vertaling van van Linschotens
reizen , getiteld: “Discours of voyages into the East- and West-Indies, in
4 bookes”, door William Phillip; maar de oudste Hollandsche uitgave van
het Itinerario draagt op den titel het jaartal 1596 (eenigszins vreemd daar
het “Reysgheschrift”, ’t welk het tweede deel vormt, op den titel 1595
voert), terwijl het octrooi reeds van 8 Oct. 1594 is gedagteekend. Een
zeer nauwkeurige opgave van al de uitgaven en vertalingen van van Linschotens
werken vindt men in: “Mémoire Bibliographique sur les Journaux
des Navigateurs Neérlandais, rédigé par P. A. Tiele” (Amsterdam,
Fr. Muller, 1867), p. 83—103, 190—195, 3 0 7 -3 0 9 .
(4) Dit is vreemd uitgedrukt. Het is zeer natuurlijk dat de Maleische
kooplieden de doode paradijsvogels “boerong mati” , d. i. doode vogels, noemen ;