
Ovidius zegt in ’t II. böek Van zyn
Minnedichten ook:
' Pfitt actis Eois ßles mihi miffus ab Indis•
■ rigeF^^dat is:
De papegaai wy üit bet Ooßen toegezonden.
Van dangen fpreekt Strabo lih. I. enll.
pag. 124. en Megaßhenes zegt, zulke groote
daar gezien te hebben, die harten en ilier
ren iniwolgen. Dit laatfte ook van Strabo
lib. II. aangehaalt, ichoon wat onwaar-
fchynelyk, is egtervoor zoo verre waar,
* dat’er (langen van die groote (hoedanige
ik ’er zelts , van 24 en 35 voeten lang,
fezien heb) gevonaen worden, die ge-
eele verkens en harten , tragtea in. te,
fwelgen, ook wel ten grooten deelen in-
gefwolgenhebben, dog aanwelke zy ten
Salven gemeenejyk ftikken , niet tegen-
ftaande zy hun bovenfte kaakebeen als een
waajer können uitzetten.
V an ’tAlgummimhout en geileenten,
leze ik 1 Reg. 10: 2, 11. ook } doch zeer
weinig.
Van aapen lezen wy ook iets i Reg.
10: zz. En in Hanno's toqht hebben wy
daar vah iets", onder de naam van ruige
wyveh , gezien, gelyk wy ’er nog van
zullen aanhalen} als wy over Plinius by-
Zondere kennis van Indien Ipreken zullen. ,
D u s fp ra k en z y o o k v a n h e t eb b e n -
hbüt, als van iet zfildzäams^
Firgilius zegt in ’tboek van zyn Landgedichten:
India mittit Ebur — —
dat is :
Het ebbenhaut ward ans uit Indien gezonden.
Ezech. zyv. Sfjs Word onder de geichen-
ken der Dedaniten ookebbenbout getelt.
Ook viel h e t, ZOO Herodoot üb. in. en
Plinius lib. vi. cap. 30. zegt, in Ethiopien }
en de eerfte teekent lib.n. cap. 110. aan,
dat Sefojtris de Wefter-Ethiopiers dwong
ebbenhout tot fchatting te geven.
« Firgilius zegt lib. ii> van zyn I
dichten , >,
Sola India nigrum gggä
Fert Ebenum —
dat is : '
V Swart ebbenhout verfchaft ans Indien alleen.
Doch hier mede ipreekt hy tegen de
dagelykze bevinding, en het zeggen van
Dtofeorides lib. m . die (hoewel medezon-
der grond) het Ethiopiieh ebbenhout de
voorrang voor al het andere geeft 3 daar
negtans het ichoonfte iwart ebbenhout
(waht daar is ook wit) m vericheide deelen
van Indien, en het befte, zoo de kenners
zeggen , op *t eiland Mauritius valt.
Zvwiften In Gods Woord word dök wel ver-
“ feheide maalen van fpeceryen' gemeldt 3
mige fper dit waren , meeit droguen. W y I
zien, dat Exod. zy. en 30. 00k Gen. 37. ceryen en
en 43. daar van myrrhe, calmus, omch droguen,
■ en galban, gelyk’er Pfal:4 f: p. ookvan *e <pte- ’
myrihè, aloe en caffie, gefproken word 3 en*
. doch van kanneel ,. ’t geen nu een ejgent-
lyke fpecerye is, lezen wy maar eens Exod.
30: Z3. en nergens meer van de zélve,
o f eenige andere, daxsApoc. 18: 13. Van
de regte fpeceryen van Indien nu Ipraken
deOuden zoo verward, als o f zydie noit
gezien hadden.
Ovidius in ’t x. boek van zyn Herichep-
ping Ipreekt van vericheide droguen en
van kanneel:
— — Sit divés Aihomo
Cinnamaqtte cbfiumque fuam fudataque Ugno
Thur a fèrai, jloresqüe alios Panchaica tellus.
dat is, na Vondels vertalinge:-' '
A l draàgt Arabie kanneel en fterke kruiden
Engeur en wierooky dat door *tftraalen üit
denzuiden
Fan vette boomen drupty en bloemen eelvan
aart. ...Vr
En dus Ipreekt de zelve Dichter in ’t 111.
boek van zyn Älmanach, weder yan de
kanneel en wierook , als hy tot Bacchus
zegt :
Cimama tu prima.
■ d a t is?:
Gy offerde allereerft kanneel en tvierookgeurea.
Maaropeeriwonderlykewyze (hoewel
Zonder eenig bewys , en tegen de waar?-
heid aan) handelt hy van de kanneel ver«
der in ’t xv. boek van zyne Hericheppihg ,
als hy Fab. XXXVII. f s 3P4. enz. van den
vogel Fenix zegt;
Una eß,qu*reparet, feque ipjù refeminet ales.
AJfyniPhoenicavocant. Necfruge^iecherber,
S e i thuris lacrymis, & fücco vivit amomi.
Hac ubiquinque fa x complevitßeculavita ,
Ilicis in ramis, tremulxve cacumìne palma ,
Ünguibus & pando niduni fibi conßruit ore.
<$uo fimül àc cafias, (ß nardi lenis arißas ,
e>""'r»que cum fulva fubßravit cinnama
Se fuperimponit : finityue in odoribus aywu
dat is, na Vondels vertalinge :
Een eenig vogel word ter werelt noch gevonden.
Die zieh herbaart en teelt y de Fenix op de
Des AJfyriers genoemt. Dees leeft by kruit
Maar flechts bywierrook en kanneel in zui-
vre-lucht.
Fyfhondert jaaren ou i, flicht dees met bek
en pooten-,
In eikofdadelbom zyn ne f l y met gear be-
Ennardusqen kanneeljn minean riekend hout.
Hier zet hy ziehen endt zghleventfeuwen oud,
In H midden van dien geur.
Van-
Van de wierook zegt Firgilius in ’t l .
boek van zyn Landgerichten :
India mittit Ebur, molles ßtalhura Sab ai.
dat is :
rlvoir zend Indien 9 den wierook de Sabeen.
En in dat zelve boek zegt hy:
' ------ Solis eft Ihurea virga Sabéis.
dat is:
Men vind in Saba maar alleen de wierook -
boomen.
Bochart zegt, in zyn Phaleg. part. 1.
dat de wierook alleen by de Sabeen, en
ni,et in Indien , nog in Ethiopien, nog
op den Libanon, ja zelf niet in Panchaia
in Arabien, viel. Nogtans heeft de er-
varenheid geleert, (ktzy ook op andere
plaatzen vaJÍen moet, alzoo ’tzeker is,
dat de Chinezen en Indiaanen , die zoo
veel van wierooken houden , die geen-
zins van daar , maar wel uit Indien be-
kpmen.
In het h i . boek van zyn Almanach be-
fehryft ons Ovidius in de pas aangehaalde
plaats, daar hy van Bacchus overwinning
van het Ooften foreekt, ook den wierook 5
maar als uit Indien, en niet uit Arabien
(.tevoren by hem Panchaia genaamt) körnende
, ten wäre men door zyn Indien ,
volgens den tränt der Ouden, weder het
gelukkig Arabien.wilde verftaan.
By Plautus. in Curculion. Abi. 1. Sc. z.
zegt. iemant :
Hu mihi ftaftey tu cirmamomumy tu rofay
Hu crocimm y iß cafia e s ------
dat is l\
Gy zyt my myrrhevogt, kanneel, gy zyt myn
’ to o sje y
Myn caffie en zajfraany die met een Ueflyk
b lo o s je ,
Myn hert een feilen gloet inwendig voelen doet.
’ De Ouden zeiden, dat Ptolemais een
ftadt in het land der Troglodyteö , ria-
buuren der Ethiopiers , kanneel gaf, en
dat dit land niet verre van ’troodemeirlag.
Strabo beveftigt dit eenigzins lib. xvir.
pag. 790. zeggende, dat Sefoftris geheel
Ethiopien doorliep, tot aan het land , dat
de kanneel voortbrengt} het wellte Plinius
de kaap van Moflÿlites noemt, hedén met
den naam van kaap Gardafuy bekent.
Wonderlyk flegt uit zieh Herodoot lib.
h i . over de kaneel. De cinnamoom y zegt
hy eerft dat , nevens de wierook y myrrhe y
caffie en ledanum in Arabien, en (’t geen een
groote misfiag is) daar alleen valt. Daar
na zegt hy van de cinnamoom in ’t by-
zonder ; De cinnamoom plukken zy (tewe-
ten de Arabiers) nog wonderlyker wyzey
(te weten als de vorige gemelde droguen)
warnt hoe y en in wat land, de cinnamoom
groeit weten zy niet 3 ten zy zommige met
fcbyn van reden zeggen, datzyindiegeweften
voorkomty daar Dionys is opgevoed ;■ En'
dat groote vogels y deze ftukken r diewy, na
den voorgang der FenicierSy cinnamoom noe-
men , in hunne neften fiepen , die van klei
op fteile bergen , daar geen menfeh opkomett
kan y gemaakt zyn. De Arabiers voeren de
ledematen van doode offen , ezels en ander
groot veey in groote ftukken gehouweny na
die plaatzen y en vertrekken van dqar, na
dat zy die nevens de neften neergelegt hebben.
Op deze flukken vleefch komen deze Vogels
toefchieten, fiepen die in hume neften , die
niet magtig de zelve tedragen, van een ber-
fteny en ter aarde neevallen, waar op da
Arabiers toefchieten en de cinnamoom öpra-
pen. In dezer wyze bekomen de Arabiers
de cinnamoom , en verzenden die daar na
naar andere geweften. Wiehoorde oitzoö
van de kanneel, ’t zy in opzigt van de
plaats, daar zy valt, ’t zy in opzigt van.
demanier, omze te bekomen, ipreken?-
’t ls wel verre van daar , dat zy nergens
dan in Arabien groeit. En om klaarder
te ipreken , de regte kanneel valt niet
daar, maar in *t eiland Ceilon , en nergens'
anders: want hoewel ’er ook eenige kan-'
neel op ’t eiland Mangindanao, en elders
groeit, zoo is dat maar alleen een baftaart
ioort van kanneel 3 behalvcn dat men de
kanneel ook op een geheel andere wyze-
bekomt 5 gelyk zy oeit weten, die de
zelve op Ceilon gewoon zyn van de boomen
zelf a£ te ichillen. Daar immers geen
vogels te pas komen , en nog minder al
die verdichte huspot, die hy’er maar by-
flanft. -• • • ' - 1
Strabo zegt lib. xvi. dat de wierook,
myrrhe en kanneel, ontrent de fteden
Ariinoe, Diza en de havenDaphnus, o f
Wel ontrent ’t geweft van Apollo, en in
’t gelukkig Arabien , viel, En in zyr^
xvii. boek fpreekt hy van hetTroglöditiich
geweft, ontrent Ethiopien-^ eirvervolgens
tot aan ’t uiterfte der aarde, alwaar hy al
mede van kanneel, daar groejende , gewag
maakt, gelyk hy dat land ook ’t kanneel
land noemt.
! Maar laat .ons eens zien , wat voor
kennis Plinius, die dog alles navorichte,
I van Indien had , en wat hy ons van al
deze zaaken zegt.
: Dat hy lib. lf . cap. 6j: dien wonderly- Plinius
ken tocht van Hanno nog fraajer opfchikt, ver^ia_al
dan Hanno zelf, zeggende, dat hy d o o r ^ „a.
de Spaaniche zee tot aan ’t Roode meir gefpeurt,
Afrika rond geloopenzy, hebben wy be- er? 2ya
vörens gezien , en zal <ht nog nader uit ^ en
hem blyken 3 daar hy rieh zelven tegen- zenfCWe"
fpreekt.
Hy fpreekt ook elders van *t eiland T y -
los, gelyk ook meer andere, rt geen zommige
Geleerden voor *t eiland Bahrein ,
in de golf van Perfien, houden.
I In ’t vi. boek cap. 17. Ipreekt fty van de
I 3 '' Tar