
M ö L U K S E
1607 ¿ou, fchoôn hy itiaar vfer Coracora ’s,
eehige PraauWen, en zeer/freinig volk
Daar Jiy had. H yk itego o k door ecrt Temataan
van ailes kennis, dät ’cr op Ternatezes honderd
berigt Kaftiliànen* en daaf orider veel zieken,
maar op Tidore niet boven de dertig,
watem
Men befloötdaär öp met äl dè fdhepen
na Tidore,te zeileny en daags daaràan te
bezicti, 6f de Ternataanen. aan land Zouden
bÿ hen komen, dewyl het zonder
hen niet wel té landen was, buiten dat
zy Zieh zelven 00k ten eerften; dôor’t
op^erpen vati deze o f gene vaftigheden,
■iôüden moèterî verfterkênt
ouder wfls, met den Koning van Gilolö, 1607.
mede een vorft van veenien ö f vyftien voogd
jaren, by den Zeevoogd Mateiief rtiet het ^ elIef
fchip de. Son, benevens een Göracora, cenjgc
en vy f o f zes Praauwen, bemant met Prinfen.
honderd vyftig Ternataatjen, waar by ’er
daags daar aan nog vyftiß quamen, benevens
En voor ■ - H y , den i<S.'voôr Tidoré gekomen,
Tidore ging vlak voôt deftad , omttent den1
Jf?" -zeekartt, aan de Ooft-zyde deZes eilands,]
leggen j maar bevond de zelve met bos-
fchagien zbdänig omcingelt, dat men,
maar ee'n Snaphaans-ichoo't daar van daan
leggende-, niet boven drie o f vier huizen
zien kon. ' ; . .
Op ’t ftrand vond hy een bol werk van
opeen geleidé feei-ftéenèn ; een mans-
lengtè hoog, en onitrent twee Müiqüet-
- - - ; fchooten lang; ’t gèéh ziëh tén SÜiden
■,îMÊi en ten Nöörden längs den zee-känt heben
ftrekte. Aan het Suid-eînde dès zelfs is
een röhde berg, die tàmélyk hoog, en
vah binnéô quai y k tc bekliöimen is.
Hier op hadden de Kaftiüânèh drïe ftuk-
ken , en eënig volk, dat daar op de wägt
hielt , en den zelven in het No'ördeö wel
feefchänA had.
*t Geen " Eeh groote gotelingfchöot Van dààr
nader be-lag de oude Portugeelchc vefting, dog
■fchreven £0 met iuigte bêwâflcheim, dat men die
^ van de fchepen niet zien kon.
Voor de ftad vond hy ook een fteene
R i f , omtrent een fteenwerp van land,
’ t wélk met laag water droog, maar met
hoog water öp zommige plaatzen wel
drie, en öp andere wel meer voeten onder
legt, zodafiig, dat ’er tuflfefaen het
'Zielve^ eti het land , Wél Ÿyf-of fces voecen
water blyft 3 en ftrekt dit R if zieh van
den berg in ’t Suiden tot voorby de Por-
tugeefche fterkte uit, waar door het voor
die ftad met geladene boots vol volk niet
wel, dan alleen by eenfpting-vloed, en
maar öp zommige plaatzen, te landen isj
al het welke tegen de gedagten van den
Zeevoogd uitvièl , die zieh verbeeldt
had, dät mendaar digt aan den wal körnen
, en het landende volk met het
gefchut der fchepen dekken kon ; daar
zy van het Zelve, zo ras mén maar aan
den wäl 'was, door al het geboomte
, niet den allerminften dienft konden
hebben.
Koning Den 17. Mai quam de jonge Koning
Modafer Modafdr, toèn t wä&lf jaren öud, bene-
komtby yens ^yn broedér Moavia, die een jaar
den Zee- ; . J
de Hhoekom, of-opper-Prieftcr
van Temate , een man vaft groot aanzien
onder hem
Hidajat, de onder-Koning van Tema*
te, quam niet eens te voorichyn, vöor*
gevende ziele op het gebergte van ’t
hooge overland te leggen , en dus .niet
in ftaat te zyn, van zeltf daar te komen ;
wfeshalven hy den jongen Koning, en
den Koning van Gilolo, by den ZeeVoogd
met dit volk, zynde al *t geen hy had
können 1 byeen zamelen, gezonden had ,
met dit ernftig verZoek, dat hy het ten
beften der Ternataanen gebruiken, hem
met zyn magt onderfteunen, en zieh
verder met deze Köningen beraden wilde,
hoe men de zaaken der Ternataanfche
k r o o n z o verre nu vervällen, beft en
ipöedigft zöü können herftellen.
Dit • verfchilde zeer veel van deUwee
düizend Ternataanen , die den Zeevoogd
door den Prins AMi beloöfö waren ; buiten
dät hy niet zien kon, hoe h y , ’t zy
Tidore, o f wel Temate, ’t geen hy van
beide herwinnen mögt, inet zo Weinig
volk Zöu können houden; hoe wel dat
nög zo ligt niet ssou te winnen zyn, als
de Ternataanen wel hoogmoedig op-
gaveö.
Egter öm een överleg van deze zaak En over-
te mäken , begon hy met deze twee legt, by
Köningen daar over te fpreken, vragen- ’s
de , o f zy wel möed hadden, om Tidö- allesm’ t
re, als hy dat mögt gewönnen hebben, hem.
met twee fchepen, die hy daar tot hun
vefdediging laten zou, te houden. Zy
gaven tot antwoor-d, dät hun ftaat door
de laatfte oVetroinpeling der Kaftilianen
Zeer vei^ällen, htln Volk Zeer verftroit,
een g^ööt getal daar af gefiieuveld, o f
van ongemak geftorven was, en zy daar
door niet in ftaat wären van veel te
beloven; maar dat het zekerft was, dat,
zo men de Ternataanen weer byeen
zamelen wilde, men dan geenzins op
Tidore blyven moeft, daar zy dog niet
zouden willen, -of durven komen; tnaatzy raden
dat het beft zou wezen, zo het de Zee- hem, op
voogd mede goed vond, een fterkte op
Temate te böuwen, en hun daar twee te te
fchepen te laten, wanneer zy geen zwa-bouwen.
righeit zagen om die fterkte tegen den
vyand, immers voor een tyd, en zo lang
’er geen hulp-troepen uit Maniilia quamen,
zeer wel te können verdedigen.
Ook hielden zy den Zeevoogd voor ,
dat z y , op Temate zynde, hunne
Nagez
A A K E N.
1607» Nägelen in ipyt 'der Kaftiliaanen konden 1
plukken, maar dat zy , op Tidore hun
verblyf houdende, dat zb hiet konden
doen; buiten dat zy geen reden zagen,
:wäarom zy hun eigen land verläten, . en
in een vreemd, ’t geen niet beter was,
hun verblyf nemen zouden.
Wyzen Daar op dan verder gaande, vertoon-
daar toe den de Ternataanfehe grooten, die nu en
de befte Jan quamen afzakken, dat ’er op Ternate
P^*tzen twee plaatzen waren , • die met weinig
moeite konden verfterkt, en tot-vaftigheden
van verdediging gemaakt worden.
:: De -eene, Maukönorä genaamt, lag
omtrent een Ideen uur yan de ftad, op een
bergagtige, en zeer fterke plaats. De
f ändere, Maleyo, lag van de ftad Gamoe
^ Lamoe wel 'drie uuren j in een vlak te j en
die: derhalven door arbeid zou moeten
verfterkt worden. En' een- van deze
plaatzen zou zo ras.niet verfterkt zyn,
ö f äy oordeelden, dät de Ternataanen,
die hü hier en daar gevlugt waren , zoü-
den uit? hunne Ichuilhoeken ten eerften na
die vaftigheit af komen, ’t geen zy anders
niet zouden durven doen.
Zy befchuldigden zeer den onder-
Zeevoogd, Kornelis Sebaßiaanszoon, voor-
gevende dat hy, tegen hunnen raad, den
Koning van Tidore -in ’t leven gelaten ,
en: hen - verzekerd had , dat zy geen
zwarigheit nog van den Tidorees, nog
vaii de Portugeezen, te vreezen Hadden,
«lzo ’er geen vloot uit Portugal was, ’t
geen hy , omtrent Goa geweeft zynde,
daar zelf vernomen, en dat men ook niets
qüaäds van Manilha te wagten had, ver-
mits zy daar genoeg ' met zieh zelven tc
ftellen hadden; daar nogtanszy hem voor
zyn vertrek genoeg verzekerden, dat de
Tidpreezen , by de eerfte beqüame gele-
genheit, niet nalaten zouden zieh aan
hen, gelyk ook metter daad tot hun
fmert gebleken was J ten uiterften te
wreeken.
: De Heer Matelief, dit alles aangehoort,
en daar uit klaar genoeg begrepen heb-
bende, dat zy niet genegeri waren op
Tidore te blyven, kon egter niet goed
Tidore te viriden,- wat ook eenige leden van zynen
verlatcn. raa(^, ^ier tegen' inbragten, zo wedr van
Tidore na Temate te vertrekken, en dat
t ’eenemäal ongemoeit te laten.
De ägting der Holländers kon dit niet
-lyden.' Ook had de vyand aldaar zieh
können inbeeiden, dat z y , o f uit Vreeze
Vöor hen, o f wegens gebrek van volk,
o f oorlogs-gereedichappen , o f wegens
eenig ander onvermögen, als lafhertige
van daar vertrok-ken waren, däar zy, de
ftad in koolen leggende, zieh by den
vyand gevreeft, en by al deomleggendc
eilanders, -t zy vrienden, ’t zy vyanden,
zeer ontzagchelyk konden maken.
Hare
befcholdigirig
tegen
Kornelis
Sebaftiaanszoon.
-
’t Welk
Matelief
aood-
zaakt
Het was wel waar, dat het niet der 1607.
pyne waard fcheen, zyn volk .voor eenig
gevaar hier bloot te ftellen, en dat om
maar eenige hutten van ftroo, die zy met
der haaft weder Herbouwen konden, in
brand te fteken ; maar het was ook niet
waarichynlyk, dat de vyand, hier zo
groot een magt van fchepen byeen zien-
de, zieh zelven om die ftroo-hutten mede
in eenig gevaar zoüde willen begeven,
’t geen zy veel meer van de Holländers, , » •
dan die van hun, zouden te wagten heb- f
ben; weshalven ook de Zeevoogd met
reden oordeelde, dat ’er geen gevaar ter
wereld in gelegen, en ’t voor de zake der
Holländers, en der Ternataanen noodig
was, hen voor zyn vertrek van hier een
wakkeren neep tc geven.
Op dien zelven dag quam ’er een; Hy krygt
Praauw. met vplk van Makjan, een tyding
eilandj te voren'onder Temate geftaan,
maar by de laatfte verovering ten groot-
ften deele zieh onder Tidore begeven
hebbende , van de welke eenige door den
Scngadji, o f Hertog, uitgezonden waren,
om heimelyk eens af te kyken,
waar het heenen wilde, als mede om den
Zeevoogd bekend te maken, dat hun
Sengadji genegen was, aanftonds weer
tot. de onzen over te komen, zo ras hy
maar belpeuren zou, dat de onzen weer
een vaftigheit, o f eenigen voet opTer-
nate h adden en dat vqlgens een oude en
juift geen onvoorzigtige gewoonte van
meeft alle inlanders, vanhetaltydmetden
fterkften te houden.
Z y gaven aan den Heer Matelief ook
te kennen, dat, nu drie weken geleden,
de Konjng van Tidore veertig man van
Makjan by zieh ‘ ontbod en had , om den
berg, die in het Suiden legt, te yerfter-
ken, en de Kaftiliaanen dan daar op in
bezetting te leggen; dog dat die van
Mak jan dat geweigert ™ en de Tidoreezen
daar op gedreigt hadden, hen de Cafti-
liaanen te zullen toezenden, die hen
verwoeften, en tot flaven wegvoeren
zouden.
De Heer Zeevoogd, alles wel over-
wogen hebbende , . beiloot met zynen Tidore in
raad ’s morgens te landen, en de ftad iri brand te
brand te fteken. ‘ ” ■ H B fteken.
Ten eerften wierd alles daar toe bereid.
Men zond vyf honderd en twee man in
de boots, voegde daar nog honderd vyftig
Ternataanen by , en ging hy, na hen
tot den ftryd wel vermaant, en van wa-
penen voorzien te hebben, zelf ook met
een fchuitje, daar vier roejers, zyn wond-
heeler, en twee dienaars in waren , na
land toe.
Men kon aan land niet meer'dän vyf-
tig Kaftiliaanen - zien, _ en dierHalven
verbeeldde hy zieh, dat, fchöon zy doöi :
E e z eeni