
Hy verwon daar meer plaatzen, danvyan-
den, weshalvenhy de Goderi, met ’t op-
regten van altareh öp die rots, - 200 ter
eere van Minerva, als van de Godin der
overwinning , enmet veel ofierhanden,
dankte^^
In *t I2d cwyft hy aan, hoe hy na
Ecbolima voorttrok, en by zekeren ko-
lung quam, die dcze fchryver ÖmpKis,
dog andere met Strabo lib. xv, Taxilus,
ofTaxiles, koning der Taxilere, noemen}
hoewel Appiaan hem geen koning, maar
eenem jfaui«• dat is , een prins o f vorft
noemt.
By Diodoor vindt ik hem Mophis ge-
haamt, die’erbyvoegt, datditzynnaam
by Alexanders komft was 5 maardat A-
lexander hem Taxilus genoemt hpeft , na
zynen kort bevorens overleden Vader, en
dat, zoo Curtius zegt, volgens een oude
gewoonte dezer Inländers, die altyd dien
naam aan den opvolger in het ryk gewoon
waren te geven.
. Dezen Omphis o f Taxiles (om Curtius
verhaal te vervolgen) gaf zig met al de
zynen aan hem over, met zoo grooten
eenvoudigheid, en tot zoo grooten ver-
wondering en olydichap van Alexander,
dat hy zig, ten teeken van trouw en vriend-
fchap , yerweerdigde hem zyn regterhand
toe te reiken 3 welk goedvoorbeelddoor
Abifares. een vorftaan deov^ydewan
draHyd^es'^^iMcndc^^^S^rw^raü^
In net i t de cap. meldt hy , hoe hy by
die rivier gekomen, aandeszelfsoverzyde
Porus , een vorft vol koninklyke groot-
tnoedigheid, dp eenen olifänt (zoozom-
mige willen Ajax genaamt, en naderhand
door Alexander aan de zon geheiligt) die
boven alle andere dieren van zyn foort,
>elyk hy zelf opk in kloekheid des lic-
.taams (na ’t verhaal van Arrianus hb. v. 2.)
feoven alle anderemenfehen, uitftak, zit-
tende vond 3 en dat zyne wapenen niet
weinig met goud en zilver verfielt waren,
en hy daar door zeer wel van anderen te
ondericheiden was.
Tn ’t i4de cap. vervolgt hy te zeggen,
dat Alexander dezen Porus, hoe magtig hy
00k van volk en olifänten was y aan taftte,
en zoodanig verwondde, dat hy van zynen
oliiänt zeegj weshalven de Camak,
hi
o f beftierder des olifänts , meenende dat
hy ’er af wilde gaan , den oliiänt , volgens
gewoonte, kmelen deed ( een klaar
voorteeken van zyne nederlaag) waar op
hem al de andere olifänten niet alleen volg-
den , maar nevens hem en alle de zynen
00k in ’s vyands handen vervielen.
Hy vraagdePorus, wat hy oordeelde,
dat h y , als overwinnaar nu met hem be-
hoorae te doen ? Het geen u , zekle h y ,
deze dag aanraady op welke gy ondervonden
bebt , hoe wankelbaar bet geluk is, Eeo
deftig zeggen van een Indiaan.
In het ix. boek cap. 1. fpreekt hy van
de rivier Hydraotes , en van een boich
met paauwen ’er by. Ook van zyn komft
in ’t ryk van Sophites, älwaar de koning
(volgensdégewoonte derBarbaaren, die,
zoo Arißoteles van hen, en van de Ethi-
opiers z e g t , veel, in ’t kiezen hunner
koningen , na de lengte en ichooiiheid
zieri) Doven al zyn volkuitftak.
In ’t 2, 5 en 4dc cap. fpreekt hy van
Agrammes, den koning der Gangariden
enPharraziers, met zyn grooten wagejj-
trein j ook meldt hy van de twaalf groote
Altaaren, doorAlexander daarp^^rigt,
al *t welke dpor Arrianas lib. v. cap. 1.
Solinus v. 2. en door Pbiloßratus lib. II.
beveftigt word.
Hy toont, hoe hy met 1000 vaartui-
gén (die Arrianus lib. vi. 1. op 2000 telt,
endaar onder 80 väh 20 riemen) na den
oeeaan trok , leggende onderwyl de ge-
ichillen tuflchen Porus en Taxiles by.
Hy bouwde daar ook de fteden Nicasa
en Bucephalon, dreef fterk de rivier af,
enquam eindelyk in eén geweft, daar de
Hyaalpes in de' rivier Acennes ftort, niet
verre van de grenzen der Sobiers , die hem
wiften te zeggen , dat hunne voorouders
een overblyfeel van ’t heir van Hercules ,
en wegens ziekte daar gebleven waren-
en genoodzaakt zig daar neder te zettén.
H v vqpd— dat de Indus "in Kttf'ioor-
fcäen", - en ae Äcelmes in het Zuiden, zoo
als hy in denHydaipes valt, >dit land be-
fpoelde, en rigte daar, na ’tgetal dezer
nvieren, weer eenige Altaaren op.
In ’t y de cap. toont h y , hoe hy by een
forong van een fteilte in een ftadt der
Oxydraken (by Jußinus heel andere ge-
tìaamt) geraakt zynde , fwaar gewondt
wierdt.
l In ’t 8d« en pdc cap. wyft hy aan., hoe
hy in ’t land der Muficanen en Preftén ,
ontrent de grenzen van koning Sabus, én
van de Pathaliere , gekomen , met een
dolle drift om den ocdaan en ’s werelds
einde te zien, zig zèlven en zyn gantfch
leger, zonder benoorlyke wegwyzere op
een rivier, die hy niet kende, ging wagen,
bevindende, toen het te hat was.
zig met alle de zynen in het uiterfte ge-
vaar, ' van fchepen en völk te verliezen ,
vermits eenige der fchependoor de fware
baarentegen een floegen , andere ten dee-
len op *t drooge, ten deelen vlot, yder
oogenblik dreigden om te ilaan, en heh
inde uiterfteverlegentheidbragten, zoh-
der te können landen, en zonder het langer
dus in de fchepen te können houden. AI
welke bhgemakken zieh ter middernacht
opdeden , en al zyne grootmòédigheid
vereifchten, om zyn volk tot geduld en
wakkerheid aan te moedigón.
In ’t iode cap. zien w y , hoe hy van den
oeeaan na de grenzen der Arabiten, Ge-
drofiers
droziers en Indianen,, wederkeerde , na |
'dat hy te voren aan Nearchus en Oneii*-
critus (die kennisvande zeevaart hadden) .
belaft had , met dé fterkfte fehepen na
den oeeaan te ftevenen, en zoo verre zy
konden voort te gaan , om den aard en
den loop of ftroomder zee te leeren kennen.
verder gebood hy hen o f längs die
rivier, ofwelíajigsdenÉuphraat, weder
by hem te komen.
Dus quam hyeerft in. ’t geweft der Ara-
bieren , daar na in dat dCT .Qedroziere by
den vlôéd Arabuâ1 y en zoo al verder by
de Horiten, en de Strand-indianèn op de
grenzen van Gedrozien, al waar hy , Si-
byrtius tot overfte geftelt hebbende, na
Caramannien trok.
In '’t x. boek cap. 1. zien wy hoe Nearchus
enOneficritus, weer by hem ge-
komen, hem veele vreemde zaaken, zoo
van hooren zeggen ; alsby hen zelfgezien,
verhaalen j . en onder anderen, dat zeker
eiland, ontrent de mond der rivier, over-
vloed van goud had * dat de roode zee zoo,
niet na de kleur van ’t water , maar na
koning Erythras, genaamt wierd, terge-
dagtenis vàn den welken , niet ver van
’t: vaft land , in zeker eiland Tyriis in
’tbofch een pilaar , met een inicriptie,
opgeregt was.
_ Einaelyk is hy by de Perlâgaden, een
Perüaanfch volk, gekomen. '
- Ten Jaatften zegt hy cap. 4. dat Hy zieh
op zekere maaltyd, by een dronk uit Hercules
beker, eer die nog uit was, door
zeker vergi^ daar in vàn Calländer , Phi*
lippus en Jollas, Antipatere zoonen ^’ ge-,
mengt , zoo goed als dooddronk, alzoo
h y ’er niet lang na van quam te fterven.
Arrianus.' Maar aangezien Arriams wel voor een
van de beite Schryvers van Alexandere
tocht na Indien gehouden Word , zoo
laat ons kortelyk zien, wat hy daar van
opgeeft, en voor hoe verre hy met de
twee vorigen overeenkomt Pf veiichilt,
waar van wy maar eepige ftaaltjes zullen
aanhalen.
In zyn iv. boek, § 22. zegt hy dat hy
uit ’t land der Baétrianen met zyn heir na
•Indien trok, en dat hy by de rivier Co-
phenes ( van welke Flavius Jofephus lib. I.
cap. 6. de Bello Jud. als een vloed in Indien
met de naam van Cophen , gewag
maakt) gekomen ^ een vredebode na
Taxiles zond, en dat die, metdeverdere
vorften aan deze zyde den Indufr, met
treflèlyké gefehenken zig na hem toe be-
geven, en belooft heeft hem 2y olifänten
te. zullen fchenken.
Daar na § 28 en § 30 verhaalt hy,
dat hy te Embolima , een ftadt, met
verre van die ontoegankelyke klip , gekomen
-, Cráteras met een gedeelte van
’t leger daar gelaten, die klip aangetaft,
en van de zelve, fchoonze Hercuks niet
had können veroveren , meefter gewor*
den is.’ 11
Dat hy in een boich ontrent den Indus
hout door zyn volle doen hakken , ook
fchepen daar van doen bouwen, dezelve
op den Indus gebragt, en zig toen na die
brug doen voeren heeft, dieHephseftion
en Perdiccas lang te voren gemaakt hadden.
-
In ’£ v. boek melt hy § 1. dat Alexander
het land, tuflchen de rivier Cophenes
en den Indus gelegen , aantaftte , waar
in Nyflä lag, een ftadt door Dionyiius,
toen ny de Indianen ovei won, gebouwt y
ddor wdken Dionyiius hy buiten twy-
fel Bacchus zal verftaan, dewyl hy- daar
by voegt dat hy deze ftadtNyiTa na.zyn
voedfter, en den berg, die ontrent de ftadt
was, Meron, (dat is, de dye) rioemde,
omaat hy in Jupiters dye groot geworden
was.
Daar op vervolgt hy* § 3. dät Alexan-
der, by den Indus gekomen, de brug,
door Haepheftion reeds voltoit, en veel ge-
ichenken van Taxiles, aldaar vondt, en
dat die vörft de ftadt der Taxileezen , de
groot fte tuflchen den Indus en Hydafpes
g e lt e n , aan heiA overgeven heeft 3 ckt
. .fodus, naaft de Ganges, de groptfte
rivier van Indien is , veel grooter als de
Hydafpes, Aceiines en Hypnaiis, en volgens
het zeggen van Cteßds (aan’welkers
geloofweerdigheid hy egter zelf twyffelt)
40 ftadien op zyn nauwfte is, en dat die
rivieren zoo veel kleinder zyn dan den
Jhdus, als dp Indus na evenmatigheid
klemder is dan de Ganges.
Vervolgens zegt hy , Mat Alexander
ontrent den dag met zyn leger "den Indus
overgetrokken, en in ’tland der Indianen
gekomen, daar gevonden heeft, dat de
meefte menfchen weinig minder als v yf
cubiten lang waren 3 § 7. daar aan heg-
tende, dathy uit ’tfchryven van Arißo-
bulus, nog mt dat van Ptolomeus, Lagus
zoon (die hymeeftvolgde) niet had können
ontdekken, o f de vooraoemde brug
over den Indus een wäre brug , dan o f
’t een fcheepsbrag (welke katfte hem
egter , om de riviere diepte.3 ’twaarichy-
nelykfte voorquam ) geweeft was.
In de8fte § zegthy, dat hyin de ftadt
Taxila gekomen, en van de Grooten al'-
daar wel ontfängen is 3 dat ook, eenige
Gezanten met Ambiiärtes , een bergko*
ninkje, nevens des zelfs brodder by hem
verfchenen zyn, enhem eenige geichem-
ken zoq van hun , als van een overften
der Indianen , Doxareus genaamt, gebragt
hebben. Dat hy toen naar aen
Hydafpes getrokken is , alzoo hy hoor-
de , dat Porus aan de overzyderaet zyn
leger ftond. | ■ 1
§ 13. zegt hy, dat Alexander aan de
oyerzyde eerft te land trad* en § 14. uit
G 2 Ari.