
; dat -4S :
Men^ieuw deDfetmen en de balken voor
^ "de vlooï* "
P 'tVahmerfmßteerde fchip in Thetis zagten
fchooVj
Van allés toebereid, viel haaft fond heen
' te zeilen.
r Wat hetCederenhoutbetreft, Diodoor
de Siciliaan téekent lib. I. pag. yy. van
Sefoftris , dien vermaarden Egyptiichen
koiiing , die a . m . zpdy. leetae., aan,
dat hy een vaartuig van Cederenhout,
dat twee honderd tagtig cubiten lang
was, maken liet.
s Dat ook de Sidomers hunne fchepen
beide dan eensvanDennen, dan eens van
de Cederèo Libanons maakten, zien wy
i Rseg. 9: 11. iiit de gifte o f ’tgefchenk
van Hiram 9. ten dien.einde aan den ko-
ning Salomon gedaan.
Dit dryvend gevaarte, van deGrieken
Nauç, van N«w, ik vloeje i genaamt,
is in zyne volmaaktheid, en verfcheiden-
heid van foorten, niet op eene reis, o f door
cenen en den zelven Man, maar van' tyd
tot tyd by zekere trappen, en llukken,
ook doorverfcheidene en byzondere per-
loonen, uitgevonden* alle welke ftukken
gevoegjyk b-ynen anderen te brengen,
veel'tya, en ryp overleg, vereifchte.
ù^-^^ ly tiu s zegt lib. vu. cap._J(Ljk£Jbfà&s
byzonde-'dè fch fetfchtggenyxt
re foorten gebruikt} dat de Eiythreërs de Galeijen
van vaar-met riemen, na deTrojaanfche ty-
vonden e~ ^en 5 volgens Demoflhenes , en Varro,
■heeft. als mede dat de Thaüërs de lange over-
dekte fchepen, uitgevonden hebbeii.
Aminocles (of, zoo anderen hem noemeh,
Amocles) vond, naar Thucydide s meining,
de Galeijen met drie riemen, en de Co-
1 nnthiers ( hoewel Arifioteles den Carthafenienzers
die eere geeft) die met vierj
ïiiichton die met v yf 5 Zenanoras van
Salamis die met zes} Alexander de Groote
die met twaalfj Ptolomeus Soter die met
vyfthien ; Demetrius, Ahtigonus zoon,
die met dertigj Ptolomeus Philadelphus die
met veertig , en Ptolomeus Phiiopator ,
ofTryphon, die met vyftigrriemen, uit.
DeFoceërs, en anderen na nen, gebruik-
ten Galeijen met vyftig paar riemen, gelyk
wy in ’tyërvôlg’toonen.
Gyraldus, cap. 5. de re Nautica, meent,
dat de Quden net fàtfoen van. een fchip
naar de deelënvan een vifchhet allereerft
gefchikt,. en dat zyde kiel naar den rug,
de voorfteveh naar het hoofd, de agter-
fteven o f *t roer naar den ftaert, en de
riemen naar de vinnen van de zelve, niet
onaardig uitgedacht hebbën.
Herodoot zegt libi vi. dat Darius lange
Paerdefchepen had , en Het leveren der-
zelve aan zekere Griekfche Volkeren al»
een fchatting opleide.
Men wil ook, dat Hippius, de Ty-
rier , de eerfte vragt-ichuit 5 dat de
Rhodiers het eerfte ja ch t, en dat de
Duitfchers allereerft zekere Booten ge-
maakt hebben j dat ook de Copa ( o f zoo
Strabo lib. ix. pag. 740. z e g t , die van
Platea) eerftden riem,' enzyne breedte,
datlcarus, ofCarus, maar, zoo anderen
willen, Dedalus, eerft; de zeilen, m de
uitbreiding van de vleugels der vögden,
bedagt, en dat de Ouden de zeilen daar-
om ook wel vleugels genaamt hebben^
waar op Virgilitis lib. m. jEneid. doelt,
als hy zegt:
—— velorum pandimus alas.
dat is :
PVy zetten met der haaßder zeilen vleugels by.
Een vondt, dien Diodoor aan iEolus, of
Ifis, andere aan die van Platea toefchry-
ven.D
us vond ook Dedalus den mal}:,, en
fpriet j Pericles, o f wel die van Salamis ,
den haak ; Pifeus de fiiuit van ’t fcliip o -
Tiphya (door ’t zien vliegen van een kie-
kendief, en naar ’t houaen, en iwenken
van zyn ftaert) het roer j Anacharfis de
dreggen, en Tyrrhenus eindelyk ook het
anker , na dat men volgens het getui-
genis van Homrus Iliad. i. of./^- xvi.
voffl* dff nitvindineyft^ieh , m de
1^pmw*vS^SiKere(or, zoo hy ’t byna
op ’teindenoemt, Sodw syjmTa. vrjuv.
dat is , de vafthoudzelen der inelle fchepen)
gebruikt had.
Op het krom fatfoen van hunne vaar->Form,en
tuigenword veel van de Dichteren gezin- ^eraa"
ipeelt, gelyk wy dat by Ovidius , in
brief van Paris aan Helena , in dezerpen. ‘
voegen zien:
Fundatura ciias flettmtur robora ^ruvves y
Texitur ö* cofiis panda Carina fuis.
dat is:._.
Men boog den Eile ten kiel, men maakte
zieh befaamt,
D oo r'i kromme vaartuig haafi te zetten in
_*tgeraamt.
En in dien zelven brief zegt hy :
Accipit & piftos puppis adunca Deos%
dat is :
Men beeid de Goönafop *t gekromde paviljoen.
Ook waren zy gewoon den agterfteven
vah hunne ichepen te befchilderen , en
met fraay beeid werk van deze en gene
Dieren te verlieren , gelyk wv dat byden
Dichter Virgilius lib. x. verf. 166. zien 5
dog hunne Belchermgoden voor al in
ichildeiy afgebeelt, en zomtyds ook wel
fterk vermut, daar op te plaatzen> waar
op zy zieh dan een veel voorlpoediger
reize verbeeldden.
Op
Op ditverguldeh vándeze beeidender
Goden doelt ae evengemelde Dichter mede,
als hy v e r s ji. zegt:
— r E t aurato fulgebat Apolline puppis•
dat is:\ *
De gulde Apollo blönk op ythakkeberd van
V fchip . ' ■ ;
W y zien djt ook zeer klaar AUor. z8:
11. alwaar.Panlüs, zegt; .En na drie maan-
den voeren wy a f in.eeq fchip van Alexandrien
, dat in ’t eiland'avermintert had,
hebbéndé tot een ieeken ^ Gaßör en Pollux.
W y zien dit ook by Virgjlius in W .
boek zyner Encade:
furit immifßs Vulcanus habénis.
Tranßra per & remos & pifias objet e puppes.
dat is_:
V Raakt al in lichten brandy de bank 9 de
riem, de ßeven^
PVdaf dp de Godeii 'zilh vertoonden als naar
V leven.
Perfius in zyn vi. Schimpdicht /jte zp.
van een vriend, -die fchipbreuk geleden
had, Iprekende, zegt:
—— - Jacef’ipfi in litfore, & una
Ingentes de puppe Dei
dat i£ :' ■
Hy ze lf legt op de ßrant : de Goón 9 van
d'agterßeven,
Ook nevens hem — .
Ovidius doelt hier op mede op verfcheide
plaatzen, en in ’tbyzöhdef in V I .' t&ek
van zyn Treurgedichtén, in ’t 1. ^s-van
Z5m ix. Klaagaicht, zeggende:
Eßmibi9fitqueprecor9 flavte tutela Minerva,
Navis: iß a pifia cafßde nomen habet.
dat is:
Ik heb, en houde een fchip {Minerva hoede
hei)
Dat voor zyn naam heeft den gefchilderden
Onder de ibheepsfieraaden der Öuden
vint men ook , aat de voorftevens he-
melsblaauw geverwt waren.
.Homerus in ’t i l i , boek van zyn Odyjf..
verfr ¿r99. voert daar Neftor in , Iprekende
tegen Telemachus vnn yrévjs véctç
xvavo<poçsiouç, ■ o f v yf fchepen met he-
melsblaeuwe voorftevens.
Dat men die Godenbeelden ook wel
op de voorftevens had , toont Herodoot
in hetIII. boek, daar h y , vanVulkaans
beeltenis melt, dat die zeer gelyk was aan
ide beeltenis der Goden, die de Feniciers
patdiken noemen , die van gedaante een
Pygmee gelyk zyn, waar mede zy op de
voorftevens der Galeijen pronkten. , *
. In dat zelve boek zegt hy ook , Van
de Gezanten der Samiers, die na Sifhos
met een ichip uit de vloot gingen, dat,
naar ’toud gebruik, alle de ichepen met
vermilioen rood beftieeken waren, dat,
haar allen fchyn, maar op de fchepen van
Samos zien zalj vermitsmen by Homeer ,
en.anderen, zeer veel van fwarte fchepen
leeft.
Dat men ook zelß in die-eerfte tyden,
onder andere fieraaden der fchepen , de
zelve wel plagt te vergulden, is al mede
klaar by Herodoot lib. vm. te zien. daar
hy zegt, dat Xeixes aan die van Andera,
na dat hy eenverbond Met hunopgerecht
had , een vergulde Galei fchonk. En
lib. vn. zegt hyj dat Xerxes op een Si-
donifch fchip onder een goud Paviljoen
zat.
Op het Fenicifch fchip , waar mede
Europa.,. Agenors dochter, en Cadmus
zufter^ toen zy met Afterius, Teétamus
Zoon, trouwde, vervoert is , was (zoo
men wil). éen ftier afgebeelt, ’t geen
verder aaideiding tot de fábel, dat Jupi^
tér haar in de gedaante van een ftierweg-
voerde, gegeven heeft.
De oudffe wyze van vaaren is die ge-
weeft, welke men aan Eiythras toefchreef,
die (zoo men wil): de eerlte uitvond, vlot-
ten van t’zaamgebonden balken te maken,
en die eerft met goederen, endäar na met
memchen, öp ’t roode Meir te Waagen.
Dit blylct 1 Reg. y: 9. niet alleen j
maar ook daar uit zeer klaar , dat de
Dichters ’£ woord ratis 3_ een vlot betee-
kenende zeer dikwils voorr -een, fchip
gebruiken.
Tibullus zegt’er. a f: . :,
Prima ratem vetáis credere dofia Tyrus.
dat is : ’
De Tyrier dorfi deerße een * fchip op zee
betrowwen.
Het oudfte fchip ftellen zommigen dat
Argor geweeft- zy , waar mede Jazon om
’t gulae Vliés naar Cólchos, onder ’tbe**
ftier ván zyn Piloot Tiphys, ging.
Manilius ztg t lib: I. daar van :
Tum nobilis Argo
In calum Jubdufia mari quod prima cucurrit.
dat • isy-y-1.-'**
Het edel Argo liep 9 ten hemel toeverheven,
Eerfi doór de woefle zee met zyn gekromde
fleven.
En Ovidius béveftigt dit in ’t III. boek
van zyn Treurgedichten , in ’t negende
Klaagdicht aldus:
Per non tentatas prima cucurrit aqttas.
dat is':
V Is V eerfie door de noitbeplpegde zee ge*
raakt. .
Catullus fpreekt’er dus v an :'
lila rudern ciirju prima imbuit Amphitriten.
Dat
Later uit*
vinding
van Ichepen.
eigent«
lyk ltaat
■'er een
vlot.