
3 i o .M Ö L
beide al worftelende ncderftortten, en hy
zo met eenen op het oogenblik, als hy
dien Priefter meende te ontzielen, in zyn
¿^yoornemen geilut, en gevangen genommen
wierd.
Hy wierd voort - na den Veldheer
gebragt, die wel gewenfcht had, dat
men io groot een Schelm ten vollen
gezond gekregen, en zo gelegenheit
gehad had, om hem een dood na ver-
dienlle, ten ipiegcl van al de Muiters,
aan te doen •, daar nu die kap hem zo
wel getroffen, en hy daar door al zo veel
bloed verloren had, dat hy ’t niet lang
icheen te zullen maken, en zelf onder
de handen der dragers , eer hy nog eens
§ beneden kon zyn, te zullen bezwyken.
T e zagten dood voor zulk een trouw-
- loozen, en hartnekkigen Muiter. Hy
was in ’t worftelen zyn linker duim ten
deele quyt geraakt, die de Konink-
lyke Hopmari, loalele, om den ring
’er af te hebben , ’er verder afgefneden
had, denkende dat aan den duim van een
meineedigen Schelm niet veel. verbeurt
was. ,
gn;:v De Heer de Vlaming vond hem vry
fpr^ekt^v zwakker, dan hy uiterlyk icheen, fprak
hetn vry hem, bin :’t- riader te weten, aän, zeg-
geVoelig «ende : Djouw Kapitan Laoet ada tidor
a ' Jakarang ? Begimana ? Bangon-lah, Djouw.
dat is: Slaapt gy nu, Heer Zeevoogd?
Hoe is het ? Ontwaak, myn Heer. Dit
. . . zeide de Veldhcer hem al fpottende,
terwyl hy hem zyn Piek driemaal ten bek
inftiet; maar hy k re e g ,; hoe gevoelig
ook die aanfpraäk was, geen ander ant-
woord, dan alleen, dat h y , zyn - oogen
eens geoopent hebbende , die met de
uiterfte veragting aanftonds weer floot,
zieh niet. gewaardigende zyn grootften
vyand eens aan te zien.
. , Hy wierd daar op aanftonds aan’t volk
teUgte* overgegeven, die, öm al hun ongey
dood. makken aan hem te wreeken, hem van
onderen af nog levendig kneusden , toen
van jid tot lid in ftukken , en daar na ’t
hoofd afkapten, en toen zo van boven
na beneden den berg afwierpen.
Dit was het al te zagte einde van
Kaitsjili Saidi, een geboren Prins, uit
het aanzienelyk , en niet min dan ’t
Koninklyke, Adelyk huis Tommagola,
een Ryksrgroote, en Zeevoogd van
Ternate; die het hoofd, en de eerfte
Roervink van al de Muiters, en oorzaak
van al deze oorlögen, geweeft zynde,
verdient had, wat langer te leven, om
een fchrikkelyker dood te fterven. Zy-
nen zoon, een Prins van veertien jaaren,
zond de Vlaming na Batavia, om daar als
balling te leven, en geen gelegenheit te
hebben, om metter tyd eenig quaad te
doen, o f zyn vaders verkeerde voet- j
u K 3 E
ftappen na te volgen ; gelyk reeds aan de igSj.
kinderen van andere Verraders tot hun
ongeluk befpeurt was. Zyn vrouw zond
hy weér na Boeton by hare landslieden.
De zaaken der Macaflaaren begonden T ;
nu mede fterk af te nemen, zy hadden fpoeddet
by ettelyke ondernemingen veel volks Macaf-
verloren, en waren hu tot het u i t e r f t e k^en»
febragt, niet wetende, waar zieh tc
eeren, gelyk zy ook alle zouden in de
pan gehakt zyn, indien zeker Vaandrig
zieh zelven niet te veel vertrouwt , en
hen te klein geagt had 5 hoewel zy na-
derhand, na hun doorbreken, denuden
Augufty by den Pas van Tanoeno, by
Hatoe Petóla meeft alle nog in de kaars
vlogen } onder welke dooden toen ook
hun Zeevoogd , o f Veldheer, Hain
Boelecan, Malim Boegis, Macafläarich
onder-Zeevoogd, Kar aleja, Schout by
nagt, Madjira ’s egte vrouw, en nog
eenbywyf, mitsgaders meer andere, die
ik voorby ga , geweeft zyn. Onder de
gevangenen vond men Crain Tabittjay
(een vollen broeder van Hain Boelecan)
met een halven broeder , en eenige yróu-
wen, zufters, en kinderen van Grooten,
die hy te zamen na Mandarsjah verzond,
om hen aldaar na zyn . believen te han-
delen.
De Kelangers, mede na een einde van d c Kc-
den oorlog tragtende, bragten, om hun langers
hof.by de onzen te maken, den ziften brengen
Augufty het hoofd van hun bars opper1 s
hoofd, Kimelaha Hagga, Madjira ’s hai- by de
ven broeder, in een korfje by den Heer Vlaming.
de Vlaming, en verworven daar door
genade.
Nu ichoot ’er niemand van de voorna«
me Muiters, dan: Madjira, Calamatta,
met nög eenige weinige anderen, over.
Calamatta hield zieh met zyne weder-
fpannige Temataanen, nevens Haß, nog
,te Cajeli op, hpudende zy de èilanden
Boero," en Amblau, onder hun geweld j
maar Madjira, die hen beiden niet lugten
mögt, onthield zieh, in zyn pruil-hoek
te W ayiàmma, wagtende een beter tyd,
’t zy om na Macaflar, o f wel elders de
vlugt te nemen, vermits hy zyn rol hier
volkomen uitgefpeelt -, en inén de andere
Muiters ook niet meer te vreezen had -,
höewel Calamatta naderhänd, een ftuk
weegs boven onze veftihg op. Cajeli
doorgebroken zynde, op Xoela Mangoli
zyri ftaart nog wat roerde, ’t geen egter
niet heel lang geduurt heeft.
De Vlaming nu de handen vry wat jje
ruimer, eh de groote rivier van Boero Vlaming
met twee dikke touwen gefloten, en alle gaat
grachten, waäf door men zou können na ®oc"
ontkomen, met boomen geftopt , en
Cajeli ’s bogt met eenige vaartuigen be-
zec hebbende, is na Boeton den 11 den
Sep-/
185$.
Hoc hy
bet daar
vind.
September vertrokken, en den ipden
daar gekomen j maar vond de vefting,
Djangan Kata, afgeloopen , ons volk
vermoort, en den Boetonichen Koning
j ’eenemaal onder het geweld van den
Koning van Macaflar gebragt, zo verre,
dat zyn onderdanen ons met wilden te
woord ftaan. Hy vernara eindelyk uit
twee Boetonders, door de onze gevangen
bekomen, dat de Koning van Ma-
caflar, Sambangko,, zelfs daar in de maand
April geweeft, en daar met een zware
vloot, van zeven hohderdvaartuigen, met
twintig duizend weerbare mannen bezet,
waar,over Crain Samana het gezag had,
verichenen was.
Met deze uitrufting had hy zeven
ftörmen op de vefting te vergeefleh ge-
daan; dog de onze, ziende, dat zy ze
niet houaen könden, en hun leven zo
dier, als ’t mogelyk was , willende ver-
koopen, beftroiden ,’t plein over al met
kruit, lieten dc vyand van zelfs inkomen,
en fiaken ’er, zo als zy de Macaflaren met
geweld zagen indringen, den rooden
haan in.
Daar bleven ’er wel twee honderd van
de vyanden,en onder de zelve veel luiden
van aanzien j dog daar zouden ’er veel
meer gebleven zyn, indien het kruit niet
te weinig, en te flap van kragt, geweeft
was: want men vond daar nog agttien
menfehen, wel dood, maar in hunne
Volle geftalte, en zeer weinig befchadigt,
ftaan, zynde hun hair maar een weinig
gezengt, en de ligehamen wat geblakert.
Deze hadden zy de kopgen afgeflagen,
en hen op een der naby gelegend eiland-
jens begraven. Daar op„ hadden zy den
Koning gedwongen zieh zelven onder de
Kroon van Macaflar, als Vafai te bege-
ven, en Mandarsjab afte vallenj ’t geen
hy niet had können öntgaan, alzo de
MaCaflaren hem veel te fterk waren,
waar op hy dan ook tot hem overgeko-
men was.
Deze Vor ft durfde by den Heer de
Vlaming niet afkomen y maar liet hem
weten, dat hy dit verlies aan niemand,
dan aan flen Bevelhebber Roos toefchreef,
die tegen'zyn raad de Straat van Boeton
verlaten had in een tyd, waar in hy zelf
hem tegen zulk een aanftaanden overval
der Macaflaaren dikwils genoeg gewaar-
fchouwt had; hoewel Roos van daar niet,
dan op uitdrukkelyken laft van de Veld-
heer, na Gapi en de Xoela ’s vertogen
Was.
Gaatna Dus Zag dan de Veldheer de Vlaming,
Macaflar. dat h y , hoe liegt het ook hier gefielt
was, daar niet verder in kon doen, en
het dierhalven voor hem maar beft wäre,
zyn reize na Macaflar te vervorderen,
daar hy den ifteü O&ober aanquam.
I . D e e l .
K E H i l i
Hy zond aari Crain Crongrou ( tot 1653;
fchimp van der Macaflaaren fmadige Daagd
ontmoethig aldaar) een fchets van Afla- ken te
Ii/mo/Ii c tr#»tvwi»rinn' Ap hoedi ’ s verovering, en de fGlnonuHdpe k1frrIiQs V' Cf^g eeB
van den Macaflaarichen onder-Zeevoogd,
Malim Boegis , daar gefneuvelt. Zy wierd
hem van de Macaflaaren met de zelve
Bode wederom gebragt, zonder hem
eens te fpraakte willen ftaan; op welke
veragtelyke bejegening hy hen alle uit-
daagde tegen zyn een fchip, met bedrei-
ging van hen te zullen toonen , hoe zy
hunne Veldheeren, Crain Boeid ’Toenua,
Dain Boelecan, en meer andere Macaf-
faren van naam, voor Aflahoedi, en elders,
verloren; en zo zy ’t hart hadden, dat
zy hun dood op hem zouden komen
wreeken , en dat hy hun betalen zou
voor ’t gene zy zo lafhertig met zo veel
duizend man tegen zyn klecn hoopje
Holländers op Boeton verrigtr hadden ;
maar niemand van hen verwaardigde zieh
uit te komen, veel min ’er op te ant-
woorden; waar op hy voor ’t Portu-
I geefche deel der itad Macaflar liep, en
zeer fterk, zo daar op, als op de andere
deelen, fchoot.
Zyn hart dus watopgehaalt hebbende, Keerd
zonder daar egter veel mede te winnen, we^r na
vertrok hy weer na Boeton, zukkelde®°g^5
de ganfehe maand Oktober, en hoorde hem
by zyn komft met veel droefheit, hoe
de Bevelhebber Roos uit de Xoela’s daar
na hem gekomen was, en hoe vyandig
hy de Boetonders, ziende onze vefting
daar geflegt, met het vernielen van al
hunne vaartuigen daar hy maar by komen
kon, en met het verbranden van een
hunner dorpen, gehandelt had, daar
hen door den Veldheer de Vlaming geen
leet tfer wereld (zad e Koning hem ook
zeggen liet) gedaan was. Immers dit Nietwil
bedryf van Roos had daar veroorzaakt, neaa^raa^
dat niemand op Boeton hem nu te fpraäk
wilde ftaan, zo dat hy genoodzaakt was
[tc vertrekkCn;
Hy had geeii water meer, ’t geen hy
dierhalven ook elders zoeken moeft.
Roos zogt hem, hy weer Roosy en zy
liepen malkanderen mis, en toen zy mal-
kanderen we£r vondcii, en Roos den 13 den
November by hem quam, zo was hy
hem, die over ’t verlies van den wakke-
ren Majoör, Jacob Verheiden , op Timor
bedroeft genoeg was, by ’t verhaal van
’t blyven van den Vaandrig Buitenäyk
met zyn volk, een Bode van geen minder
droefheit, dat in zulk een tyd, als
hy na Timor nu niet dan fchepen, vaartuigen,
en volk, noodig had, de Fluit
Hillegaardsberg met zeven roei-Jagten
of Sloepen alwillens (dog zeketlyk om
. van dien wonderlyken Bevelhebber ortt-
1 flagen te zyn) van Tanah Keke‘, by ’t
S s op- i