
y 4:
:■
A 4' Mi ;'■c . : I
6! , f. ii
':4; - F ’■¡ "m'A, ■ M A' ■
6m:
! , F i'
, i'f
i I ,
U1t
Voor het maken van rook neemt men h o u t, losse tur f , mos,
stroo of welke b randbare stoffen dan ook, natuurlijk de goed-
koopste, die men krijgen kan; maar altijd zorgt men dat de massa
vochtig i s , zoodat bij het branden ervan zich veel rook (en daarin
vooral veel waterdamp) ontwikkelt. Men steekt die b randbare
stoffen aan in heldere n a c h te n , waarin men vorst kan verwachten,
maar eerst laat in den nacht , tegen den morgen, omdat pas dan
gewoonlijk de naehtvorst invalt. Men heeft vooraf den geheelen
boomgaard met hoopjes b ran d b aa r materiaal omgeven, maar steekt
slechts die hoopjes aan, welke aan dien kant van den boomgaard
lig g en , waar de wind vandaan k o m t , zoodat deze de
rookwolken over de boomen heen drijft. Daar echter de wind
gedurig van richting v e rä n d e rt, en er dus kans i s , dat iemand
rook ontwikkelt, die hoofdzakelijk ten bate van zijn’ bu u rm an
komt , zoo is het gewenscht, dat in dezen velen in eene streek met
elkaar samen werken.
Om te weten, of het al dan niet noodig zal zijn, in een’ zekeren
nacht in eenen boomgaard rook te v e rb re id en , zou men het
invallen van nachtvorsten moeten kunnen voorspellen. Dit nu kan
met tamelijk veel waarschijnlijkheid worden gedaan met behulp
van den psychrometer. Het gaat namenlijk vrij stellig o p , dat het
dauw p u n t, hetwelk kort na zonsondergang met dit instrument
bepaald is , de laagste temperatuur van den volgenden nacht zal
zijn. Ligt nu dat dauwpunt onder 0° C ., dan is er naehtvorst te
wachten, wanneer althans tevens de lucht helder is.
E r bestaan ook metereologische toestellen, die waarschuwen
zoodra bij nacht de temperatuur beneden het vriespunt daalt. —
Nog moet worden gewezen op het volgende middel, waardoor
de ooftteler veel ertoe kan bijdragen om zich te beschermen tegen
vorstschade. Wanneer men de boomen reeds vroeg, bijv. in
October, snoeit, verwijdert men de eindknoppen, die — met
name bij den appelboom — om dezen tijd nog vaak voortgroeien.
Daardoor maakt men dat de twijg ophoudt te groeien en eerder
stevig hout gaat v o rm en , wat anders allicht vóór den winter niet
geschied zou zijn. Zóó wordt het weer stands vermögen van den
twijg tegen vorst zeer vergroot. Men houde daarbij evenwel in
’t oog, dat men den twijg niet moet afsnijden vlak boven den
k nop, die bestemd is om de scheut op te leveren, die voor de
verlenging van den twijg moet dienen; want een knop vlak onder
de p la a ts, waar de twijg is afgesneden, groeit in ’t volgende
voorjaar dikwijls slecht.
Boven (zie bl. 159, 160: noot) werd meegedeeld, dat bevroren
zeer saprijke plantendeelen, zooals aardappelen, knollen, appelen
en peren, niet door ’t bevriezen maar eerst tengevolge van het
opdooien doodgaan. Men legt zulke bevroren plantendeelen in
koud w ate r, ’t welk langzaam de temperatuur der omgevende,
wärmere lucht aanneemt; op deze wijze wordt snel opdooien voor-
komen, en daarmee de dood van het bewuste plantendeel.
Beter dan aldus het bevroren ooft te ontdooien, is het bevriezen
ervan te voorkomen, door het in vorstvrije kelders te bewaren.
Ligt het op pla atsen, die niet vorstvrij zijn, dan kan men het
althans eenigszins tegen de vorst beschütten door het te bedekken
met dekens of kleeden, desnoods met co u ran ten , in ’t algemeen
met stoffen, die slechte warmtegeleidsters zijn. —
I II . INWERKING VAN GIFTIGE STOFFEN IN DE ATMOSPHEER.
E r kunnen in de atmospheer vele gassen voorkomen, die schadelijk
voor den plantengroei zijn; maar in ons land, waar geene metalen
uit ertsen bereid worden, zijn de meeste der in de lucht voorkomende
gassen in dit opzicht van weinig beteekenis. Hoofdzakelijk
een schadelijk bestanddeel der atmospheer wil ik hier uitvoeriger
b e sp re k en , omdat het in den steenkooldamp voorkomt, en dus
overal ontwikkeld wordt, waar fabrieken zijn, nl. het zwavelig-
zuurgas. Het is uit opzettelijk ingestelde onderzoekingen gebleken,
dat niet de A:ooZ-deeltjes van den rook schadelijk zijn, zelfs niet
wanneer zij zich als een zwarte laag op de b](aderen afzetten; maar
dat aan gasvormige stoffen, met name aan zwaveligzuur in den
steenkooldamp, die schadelijke werking van den rook op de