
B .
C.
D.
E.
VI. Slechts weinige insekten vreten de b lad e ren : slechts bij
II.
III.
uitzondering enkele rupsensoorten, waaronder die van
den kleinen wintervlinder ( I I I , 114); ook wel, bij
uitzondering, meikevers ( I I I , 28).
Beschadiging der s c h e u t e n en j o n g e tw ijg e nm
Dopluizen, Lecanium Ju g la n d is Bouohe ( l Y , 38).
Ziekten en beschadigingen van de g n o o te i* e t a k k e n en
van den stam m
I. , , Inwa teren” (zie bl. 45, V , 1.
Ontledingsverschijnselen in het h o u t, tengevolge van
de woekering van ’t mycelium eener zwam, die later
aan de oppervlakte van den stam of de takken vruchtlichamen
vormt {Polyporus-soorien) I I , 175).
Vreterij in ’t h o u t:
1. grootere gangen veroorzaakt door:
a. de gele houtrups ( I I I , 94).
h. de roode houtrups ( I I I , 91).
2. iets kleinere g a n g e n , veroorzaakt door pootlooze
b o k to rla rv en , o. a. van Saperda sealaris L . , Liopus
nebulosus L. ( I I I , 62).
Ziekten en beschadigingen der wonteiSm
Zie bl. 46, F. Soms parasiteert op de wortels en op ’t onder-
einde van den stam: Agarieus melleus ( I I , 172).
Ziekten en beschadigingen der u n u c h te nm
I. Vruchten of knobbels op de groene vruchtschaal.
1. Groene of roode knobbeltjes, veroorzaakt door dezelfde
galmijt {Phytoptus-)BooYi, die de bovenvermelde
(bl. 61) knobbeltjes op de bladeren teweeg brengt.
Donkere v lekken, veroorzaakt door eene van de
volgende zwammen: Phoma Ju g la n d is ( I I , 94),
Septoria epiearpii Thüm. ( I I , 96), S. nigro-
maculans T h üm. , Gloeosporium epiearpii Thüm.
( I I , 86). (Van weinig beteekenis.)
2.
II. In den kern der noot vreet een wit ru p sje met don-
keren rü g , nl. dat van Grapholitha amplana Hb.
H a z e l a a r .
A. Ziekteverschijnselen of vreterij aan de h ta d e r e nm
I. De bladeren van den geheelen boom zijn geelgroen en
sterven vóór den tijd (zie bl. 41, I I , 1, 2).
II. De bladeren van sommige twijgen sterven plotseling,
doordat de laatsten van binnen worden uitgevreten door
de larve van de hazelnoolsnuiltor {Oberea linearis;
I I I , 62).
III. De bladeren, — eerst slechts enkele, later vele, —
worden overdekt met een overtreksel (,,roetdauw” ,
I I , 5 7 ; — ,,meeldauw” , nl. Microsphaera A ln i, I I ,
45; — ,,honigdauw” , IV , 11).
IV. Vlekken op de b la d e re n , veroorzaakt door verschillende
zwammen. (Bladvlekken geel- of bruinachtig). Oorzaak:
Mamiana Coryli Patsch, Gloeosporium Coryli Desm.
( I I , 86) , Phyllosticta Coryli West, en Ph. eorylaria
Saec. ( I I , 92), Ascochyta Coryli Sacc. ( I I , 96),
Gnomonia Coryli Awd. ( I I , 102).
V. Sigaarvormige inéénrolling van eenige bladeren {Phyn-
ehites betuleti; I I I , 39) of van het vóóreinde van één
blad {Rhynchites Betulae).
VI. Vreterij aan de bladeren door meikevers ( I I I , 28) of
door verschillende rupsen (bl. 43, XI). Maar vaak komt
deze vreterij niet voor.
B. Het niet uitgroeien van de k n o p p e nm {,,Pondknopp en " ,
veroorzaakt door P h y to p tu s ; IV , 76).
C. Het doodgaan van j o n g e tw i jg e n ^ doordat zij van binnen
worden uitgevreten door de larve van de hazelboktor {Oberea
linearis L .; I I I , 62).
D. Ziekten en beschadigingen van de g n o o t e n e t a k k e n en
van den s tam m
Kanker, veroorzaakt door Nectria ditissima ( I I , 106).
Vreterij, zie onder okkernoot (bl. 62).
E. Ziekte en beschadigingen der w o n te iSm Zie bl, 46, F.